Unit 3 - 6

• Engels
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 3

Week 41 - lesson 1

• Check words
• Check homework
• Grammar
• Work on exercises
  

Check words

Please go to the LessonUp app on your tablet or laptop.

(No mobile phone)

What is the Dutch translation of:
basement

What is the Dutch translation of:
corridor

What is the Dutch translation of:
examine

What is the Dutch translation of:
lavatory

What is the Dutch translation of:
leaflet

And now the other way around

Geef de Engelse vertaling van:
handlanger

Geef de Engelse vertaling van:
geweld

Geef de Engelse vertaling van:
getuige zijn van

Geef de Engelse vertaling van:
speels

Geef de Engelse vertaling van:
samenwerken met

Week 40 - lesson 2

• Check words
• Check homework
• Grammar
• Work on exercises
  

Check homework

Show me that you've made exercise 14 + 15

Week 40 - lesson 2

• Check words
• Check homework
• Grammar
• Work on exercises
  

J - Grammar

TB page 43

Both, each, all, every, none

Both (beide) - 2 personen, dieren, dingen

Zelfstandig naamwoord staat in meervoud

Both fugitives were captured by the police.

Both, each, all, every, none

Both (beide) - 2 personen, dieren, dingen

Zelfstandig naamwoord staat in meervoud

Both fugitives were captured by the police.

Each (elke) - 2 of meer personen, dieren, dingen

Zelfstandig naamwoord staat in enkelvoud

He has a small tattoo on each arm.

Both, each, all, every, none

All (alle/allemaal), every (iedere), none (geen/niet een) - drie of meer personen, dieren of dingen.

None of the missing jewels were recoverd.

Both, each, all, every, none

All (alle/allemaal), every (iedere), none (geen/niet een) - drie of meer personen, dieren of dingen.

None of the missing jewels were recoverd.

Let op! Each gebruik je om nadruk te leggen op individu, every gebruik je om nadruk te leggen op geheel.

If and when

If = als

Als je iets niet zeker weet + voorwaarde aangeven

When = toen/wanneer

Als je zeker weet dat iets gaat gebeuren

If and when

If you see Jack, tell him I want to speak to him.

When you see Jack, tell him I want to speak to him.

If and when

If you see Jack, tell him I want to speak to him.

- Niet zeker of je hem gaat zien.

When you see Jack, tell him I want to speak to him.

- Wel zeker dat je hem gaat zien.

Week 40 - lesson 2

• Check words
• Check homework
• Grammar
• Work on exercises
  

Homework

Make 25, 26, 27 + 28

Study words A, B, C, D, G

Read your book!