V5 les 9 - periodo 4

V5 les 9 + 10 - periodo 4
1 / 42
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

V5 les 9 + 10 - periodo 4

Slide 1 - Diapositive

Programa
Had je vorige les optie 1? 
Had je vorige week optie 2? 
Had je vorige les optie 3? 
Blijf zitten voor de onderwerpen van vandaag. 

Als het goed is, heb je de opdracht van vorige les nagekeken. 
Je hebt twee keuzes. Je gaat aan de slag met de stof van de les van vandaag: el se personal in je eentje en je maak de volgende opdracht: 
blz. 98 oef 48 b t/m g OF je gaat 20 minuten aan de slag op eindexamensite totdat we met de grammatica van vandaag beginnen. 

Dan volg je vandaag de rest van de grammatica en daarna maak je de opgaves. 

Slide 2 - Diapositive

El imperativo
Zie boek grammatica bron D blz 43/44
regelmatige & onregelmatige vormen

als je dit onderwerp npg beheerst dan ga je gelijk aan de slag met oefening 41 b t/m d

Slide 3 - Diapositive

Imperativo: repaso






Spreek je tegen een 'jij'-persoon: neem de presente 3e persoon
Tegen 'jullie': neem het hele werkwoord -> de -r wordt een -d
Tegen 'u': neem de presente 3e persoon -> de -a wordt een -e, of andersomIs het meervoud?                                                                                                                                                                   Zet er een -n achter.

Slide 4 - Diapositive

 conjugación en presente
BEBER
yo bebo
tú bebes
él bebe
nosotros bebemos
vosotros bebéis
ellos beben
conjugación imperativo
BEBER
tú  bebe
usted beba
ustedes beban
vosotros bebed

Slide 5 - Diapositive

 conjugación en presente
cantar
yo canto
tú cantas
él canta
nosotros cantamos
vosotros cantais
ellos cantan
conjugación imperativo
cantar
tú  canta
usted cante
ustedes canten
vosotros cantad

Slide 6 - Diapositive

 conjugación en presente
escribir
yo escribo
tú escribes
él escribe
nosotros escribimos
vosotros escribís
ellos escriben
conjugación imperativo
escribir
tú  escribe
usted escriba
ustedes escriban
vosotros escribid

Slide 7 - Diapositive

Paso 2: Imperativo irregular
 venir, decir, poner, hacer, tener, salir, oir, dar, ser, ver, ir, 

Let op de vervoeging van deze ww (Boek blz. 44)

Slide 8 - Diapositive

Venir (o.t.t.)

yo vengo
tú vienes
él viene
nosotros venimos
vosotros venis
ellos vienen
venir (imperativo)

ven
usted venga
ustedes vengan
vosotros  venid

zie werkboek blz. 44 voor een compleet overzicht. 

Slide 9 - Diapositive

Imperativo negativo
Soms wil je juist dat iemand iets NIET doet.
Bijvoorbeeld:      Koop het shirt NIET!        Eet GEEN patat!

De 'gebiedende wijs ontkennend' maak je vanuit de gewone presente. 
In de uitgang vervang je de -a door -e, of andersom.
comprar (kopen)                      -> ¡No compres la camiseta! (Koop het shirt niet!)
comer  (eten)                             -> ¡Señor, no coma patatas fritas!  (Meneer,  eet geen patat!)


Slide 10 - Diapositive

María, (cerrar) la puerta, por favor.
A
cierre
B
cierra
C
cierras
D
cerrad

Slide 11 - Quiz

Señores Pérez, no (poner) las maletas en la recepción.
A
poned
B
ponga
C
pongan
D
pongáis

Slide 12 - Quiz

Chicos, (pedir) más información por internet.
A
pedid
B
pidáis
C
pidan
D
pedís

Slide 13 - Quiz

¡tú, (hacer) los deberes ahora!
A
haces
B
haga
C
haced
D
haz

Slide 14 - Quiz

Combineren
El imperativo + los pronombres personales

Slide 15 - Diapositive

IMPERATIVO + persoonlijke voornaamwoorden
Persoonlijke voornaamwoorden staan direct achter de bevestigende Imperativo  en eraan vast geschreven.
  • Imperativo + wederkerend voornaanwoord 
       Levanta + te= levántate  (levantarse)        no te levantes
  •   Imperativo + lijdend voorwerp
          Lee los textos.= Léelos                              no los leas
  •  Imperativo + meewerkend vw. +lijdend vw
         Da el móvil a María.= selo.                     no se lo des

Slide 16 - Diapositive



Er volgen nu een aantal slides waarin je vragen ziet staan (V). 

Je formuleert het antwoord (in de jij vorm) op deze vraag (A). 

Gebruik daarvoor het werkwoord en het zelfstandig naamwoord die tussen haakjes staan. Kijk of je een lijdend voorwerp en/of meewerkend voorwerp moet gebruiken, en welke.


Slide 17 - Diapositive

Voorbeeld:

V: Zal ik mijn rood T-shirt aadoen? (ponerse, la camiseta)
A: Ja,  doe het aan.  Sí, póntela.

V: Zal ik de boeken aan Lucia geven? (dar, los libros, a Lucía)
A: Ja, geef ze aan haar. Sí, dáselos. (a Lucía)



Slide 18 - Diapositive

V: Zal ik deze laarzen aantrekken? (ponerse, las botas)
A: Sí, ------
A
póntelas
B
pónselos
C
pónmelas
D
póntelos

Slide 19 - Quiz

V:Zal ik deze bloemen aan Lucía geven? (dar, las flores, a Lucía)
A: Sí, ---
A
dáselas
B
dáselos
C
dámelas
D
dámelo

Slide 20 - Quiz

V: Zal ik Pedro bellen? (llamar, a Pedro)
A: No, ---
A
no lo llames
B
no la llames
C
no se llama
D
no los llames

Slide 21 - Quiz

V: Zal ik dit boek op tafel leggen? (poner, el libro)
A: No,

A
no lo pones
B
no la pongas
C
no se pone
D
no lo pongas

Slide 22 - Quiz

V: Zal ik deze informatie aan de docent vragen? (pedir, la información, al profesor)
A: Sí, -----
A
pídosla
B
pídeselos
C
pídesela
D
pídenoslas

Slide 23 - Quiz

V: Zal ik het huiswerk vandaag maken?
(hacer, los deberes)
A: Sí, --
A
hazlas
B
hazlos
C
hacedlos
D
hagalos

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive

En Holanda _______ holandés por todo el país.
A
se habla
B
se hablan

Slide 30 - Quiz

No _______ vino en la comida.
A
se toma
B
se toman

Slide 31 - Quiz

No _______ la siesta después de comer.
A
se duerme
B
se duermen

Slide 32 - Quiz

_______ patatas, verduras y carne
A
se cena
B
se cenan

Slide 33 - Quiz

En invierno, _______ sopa de verdura
A
se hace
B
se hacen

Slide 34 - Quiz

_______ las tiendas a las 10.00 de la mañana.
A
se abre
B
se abren

Slide 35 - Quiz

No _______ platos picantes
A
se sirve
B
se sirven

Slide 36 - Quiz

¡A trabajar!
Ejercicio 48 b T/M g (BLZ. 98)

Slide 37 - Diapositive

Slide 38 - Diapositive

Slide 39 - Diapositive

¿Cómo has trabajado hoy en clase?
A
Muy bien:))
B
Bien :)
C
Regular :|
D
Mal :(

Slide 40 - Quiz

Ejercicios
- blz. 45 oef 41 b t/m e  (blz. 44)(als je vorige les optie 3 koos, dan heb je deze al af).
- Ejercicio 48 b T/M g (blz. 98)

- Deze oefeningen maak je tijdens het zevende uur. 



Denk eraan dat je je eigen woordenboek moet meenemen voor het PW

Slide 41 - Diapositive

Preguntas?

Slide 42 - Diapositive