3.8 spelling les 1 2KGT

  • Pak je leesboek, en ga rustig lezen
  • Werkboek A, Ipad en etui (pen/potlood.) op de hoek van je tafel.
3.8 Spelling
timer
1:00
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 1

Cette leçon contient 20 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 35 min

Éléments de cette leçon

  • Pak je leesboek, en ga rustig lezen
  • Werkboek A, Ipad en etui (pen/potlood.) op de hoek van je tafel.
3.8 Spelling
timer
1:00

Slide 1 - Diapositive

  • Hoofdstuk toets dinsdag  30 januari
      - lezen
      - woorden
      - grammatica
      - spelling
Hoofdstuk 3

Slide 2 - Diapositive

1. Onderstreep de persoonsvorm (pv)                     - Vraagproef
2. Zoek het werkwoordelijke gezegde (wg)            - alle werkwoorden in de zin
3. Zet wg boven de pv en de wg
4. Zoek het onderwerp (O)                                       - wie of wat + wg?
5. Zet O boven het onderwerp.
6. Zoek het lijdend voorwerp                                    -wie/wat + wg + O?
7. Zet lv boven het lijdend voorwerp
8. Zoek het meewerkend voorwerp                           -aan/voor wie/wat + wg + O +lv?
9. Zet mv boven het meewerkend voorwerp
10. Zet de pv, het wg, het onderwerp (O) , het lv en mv tussen zinsdeelstrepen |


3.7 Grammatica - herhaling
De stappen van zinsontleden

Slide 3 - Diapositive

3.8 Spelling
In deze paragraaf leer je:
  • het voltooid deelwoord van werkwoorden die beginnen met ge-, be-, ver- en ont-.
  • hoe je een voltooid deelwoord maakt van splitsbare werkwoorden
  • Wanneer je hoofdletters gebruikt

Slide 4 - Diapositive

  • Een voltooid deelwoord (vd) begint vaak met ge-. Vaak is de pv een vorm van hebben, zijn of worden.
    Het voltooid deelwoord (vd) van sterke werkwoorden eindigt meestal op -en.

    Wij zijn naar huis gereden.   Hij heeft 10 baantjes gezwommen.

  • Het voltooid deelwoord (vd) van zwakke werkwoorden eindigt meestal op -d of -t. Door het vd langer te maken hoor je of het een d of een t moet zijn. 
   
   De rekening is betaald     - de betaalde rekening
   De inbreker is opgepakt  - de opgepakte inbreker
3.8 Leertekst Voltooid deelwoord

Slide 5 - Diapositive

Sommige werkwoorden beginnen met be-, ge-, her-, ver- of ont-.
Bij het voltooid deelwoord schrijf je er dan geen ge- voor.

bedenken        Ik heb een goed voorbeeld bedacht.
genieten          Wat heb ik van de sportdag genoten.
herdenken       De Tweede Wereldoorlog wordt elk jaar herdacht.
verhuizen        Hij is naar de Middenweg verhuisd.
ontbijten         Hij heeft heerlijk ontbeten.













3.5 Leertekst Voltooid deelwoord

Slide 6 - Diapositive

Een voltooid deelwoord(vd)
- is een werkwoord
- staat bijna altijd aan het einde van een zin.
- werkt vaak het samen een persoonsvorm als zijn, worden, hebben
- is nooit de persoonsvorm in een zin














3.5 Leertekst Voltooid deelwoord
Handige weetjes

Slide 7 - Diapositive

Sommige werkwoorden zijn in een zin gesplitst (in stukken gedeeld). Je noemt ze splitsbare werkwoorden.
Ik moet de paragraaf uitlezen. – Ik lees de paragraaf uit.
Ik wil Tom overhalen om te blijven. – Ik haal Tom over om te blijven.

Bij het voltooid deelwoord van splitsbare werkwoorden, schrijf je -ge- tussen beide delen.
Je schrijft het woord aan elkaar.
Ik heb de paragraaf uitgelezen.            Ik heb Tom overgehaald.













3.8 Leertekst Voltooid deelwoord
Splitsbare werkwoorden

Slide 8 - Diapositive

  • Lees de leertekst voltooid deelwoord van splitsbare werkwoorden op blz. 235
  • Maak opdracht 5
  • Lees de leertekst Hoofdletter op blz. 236
  • Maak opdracht 7 en 9
Zelfstandig werken 
timer
1:00

Slide 9 - Diapositive

- Ga naar Max Talent, oefen daar met de woordentrainer
- Ga naar Max Talent, oefen bij hoofdstuk 3 bij Grammatica,
  Test Jezelf
- Ga naar Max Talent, oefen bij hoofdstuk 3 bij Spelling,
  Test Jezelf
Voorbereiden op de toets

Slide 10 - Diapositive

1. Onderstreep de persoonsvorm (pv)                     - Vraagproef
2. Zoek het werkwoordelijke gezegde (wg)            - alle werkwoorden in de zin
3. Zet wg boven de pv en de wg
4. Zoek het onderwerp (O)                                       - wie of wat + wg?
5. Zet O boven het onderwerp.
6. Zoek het lijdend voorwerp                                    -wie/wat + wg + O?
7. Zet lv boven het lijdend voorwerp
8. Zoek het meewerkend voorwerp                           -aan/voor wie/wat + wg + O +lv?
9. Zet mv boven het meewerkend voorwerp
10. Zet de pv, het wg, het onderwerp (O) , het lv en mv tussen zinsdeelstrepen |


3.7 Grammatica - herhaling
Ontleed de zinnen op je werkblad

Slide 11 - Diapositive

  • Maken opdracht opdracht 9 op blz. 229 en opdracht 1 op blz. 232 
Zelfstandig werken

Slide 12 - Diapositive

- Maak opdracht 13  blz. 217
- Maak ook opdracht 1 op blz. 225 van de paragraaf
  grammatica

Klaar?
- Ga naar Max Talent, oefen daar met de woordentrainer.


3.8 Spelling

Slide 13 - Diapositive

  1. Leg een blaadje over de betekenis van de woorden.
  2. Lees het eerste woord, en bedenk wat het betekent.
  3. Schuif dan je blaadje een stukje naar beneden en kijk of jouw betekenis klopt met de betekenis die er staat.
  4. Klopt jouw betekenis, dan zet je een kruisje in de juiste kolom (ken ik goed - een een beetje - niet)


3.5 Woorden
Hoe leer je woorden?

Slide 14 - Diapositive

  • Een persoonsvorm is altijd een werkwoord?
  • Dat is waar.
     Een pv hoort ook altijd bij het werkwoordelijk gezegde (wg)
Grammatica - herhalen
Waar / niet waar

Slide 15 - Diapositive

  • Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in een zin?
  • Dat is waar.
     
Grammatica - herhalen
Waar / niet waar

Slide 16 - Diapositive

  • Het onderwerp in een zin vind je door te vragen :
     wie of wat + wg?
  • Dat is waar.
     
Grammatica - herhalen
Waar / niet waar

Slide 17 - Diapositive

  • In elke zin zit een lijdend voorwerp.
  • Dat is niet waar.
     
Grammatica - herhalen
Waar / niet waar

Slide 18 - Diapositive

  • Het meewerkend voorwerp 'doet' iets met het onderwerp?
  • Dat is waar.
       O     wg        lv                     mw     
     Piet | geeft | een cadeau | aan zijn vader.
     
Grammatica - herhalen
Waar / niet waar

Slide 19 - Diapositive

  • Maken opdracht opdracht 9 op blz. 229 en opdracht 1 op blz. 232 
Zelfstandig werken / bespreken

Slide 20 - Diapositive