Gastvrijheid in de Bijbel
“Laat uw liefde oprecht zijn. Verafschuw het kwaad en wees het goede toegedaan. Heb elkaar lief met de innige liefde van broeders en zusters en acht de ander hoger dan uzelf. Laat uw enthousiasme niet bekoelen, maar laat u aanvuren door de Geest en dien de Heer. Wees verheugd door de hoop die u hebt, wees standvastig wanneer u tegenspoed ondervindt, en bid onophoudelijk. Bekommer u om de noden van de heiligen en wees gastvrij. (Romeinen 12, 9-13)
In het Oude Testament komen we gastvrijheid volop tegen. Het wordt als vanzelfsprekend gezien. Ook in het Nieuwe Testament is gastvrij zijn een opdracht, al was het maar vanwege de praktische reden dat reizen vaak lang duurden en je onderweg aangewezen was op de goedheid van anderen. Gastvrijheid maakte het bijvoorbeeld mogelijk dat rondreizende christenen zoals Paulus hun evangelisatiewerk konden doen. De lezers van de Romeinenbrief worden aangespoord om elkaar lief te hebben en elkaar als leden van één lichaam te zien. En vanuit die liefde is het belangrijk gastvrij te zijn naar andere gelovigen. Gastvrijheid blijkt een logisch gevolg van liefde en goeddoen te zijn. Een Schotse uitdrukking luidt: ‘Je bent pas echt arm, als je iemand niet gastvrij welkom kunt heten.’”