12.2 Verhoudingstabel

Verhoudingen
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
WiskundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Verhoudingen

Slide 1 - Diapositive


Dit een verhoudingstabel?
    2
    6
   20
    5
    9
   50
A
waar
B
niet waar

Slide 2 - Quiz


Dit een verhoudingstabel?
A
waar
B
niet waar

Slide 3 - Quiz


Dit een verhoudingstabel?
    2
    6
    8
    5
    15
   20
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quiz

Ilse heeft een tafel gekocht voor €425.
Ze krijgt 30% korting. Bereken de korting.
(vul alleen het getal in, gebruik een komma als dat nodig is)

Slide 5 - Question ouverte

Tijdens een enquête werden 4500 mensen ondervraagd met welk vervoersmiddel ze het liefst op vakantie gaan.
68% van 4500 mensen kiest voor de auto.
Bereken hoeveel mensen dit waren.

Slide 6 - Question ouverte

Een televisie kost via internet €830.
Als je die televisie in de winkel koopt is deze 15% duurder.
Bereken hoeveel deze televisie in de winkel kost

Slide 7 - Question ouverte

Bij VAN BEEK verkopen ze 3 flessen shampoo voor € 7,98.
Bij DE GROOT betaal je voor 5 flessen shampoo € 13,50.

Bij wie is de shampoo naar verhouding het voordeligst?

Slide 8 - Diapositive


A
Van Beek
B
De Groot

Slide 9 - Quiz


Je ziet twee bekers met frisdrank.
De blauwe beker bevat 0,2 l Cola en kost €1,30. 
De oranje beker bevat 0,35 l Sinas en kost €2,25. 

Welke soort frisdrank is het goedkoopst?

Slide 10 - Diapositive


A
blauw
B
oranje

Slide 11 - Quiz

Op het Liudger doen 351 van de 450 aan sport. Op het Singelland 405 van de 540. 0p welke sporten naar verhouding de meeste leerlingen? Maak twee verhoudingstabellen. Vul als antwoord de naam van de school in.

Slide 12 - Question ouverte

Vul in wat op de puntjes moet staan.
7/9 = ... %
(rond af op een geheel getal)

Slide 13 - Question ouverte

Op schoenen van € 284 krijg je 15% korting. De nieuwe prijs wordt € ...
(vul in wat op de puntjes moet staan)

Slide 14 - Question ouverte

Een tv kost zonder BTW € 720. De prijs inclusief 21% BTW is € ...
(vul in wat op de puntjes moet staan)

Slide 15 - Question ouverte

Een tas kost €58 en de prijs wordt met 3,5% verhoogd. De nieuwe prijs wordt € ...
(vul in wat op de puntjes moet staan)

Slide 16 - Question ouverte

Een reparatie kost €78 inclusief 6% BTW. De prijs exclusief BTW is € ...
(vul in wat op de puntjes moet staan)

Slide 17 - Question ouverte

Na een prijsverhoging van 9% kost een stoel € 93,94. Voor de prijsverhoging kostte de stoel € ...
Vul in wat op de puntjes moet staan.

Slide 18 - Question ouverte

Schrijf 32% als een decimaal getal.

Slide 19 - Question ouverte

Schrijf 108% als een decimaal getal.

Slide 20 - Question ouverte

Een artikel van € 55 wordt 11% duurder. Laat met een berekening met de factor zien wat de nieuwe prijs wordt. Je hoeft in je antwoord geen €-teken te gebruiken.

Slide 21 - Question ouverte

Een artikel van €64,50 wordt 16% goedkoper. Laat met een berekening met de factor zien wat de nieuwe prijs wordt. Je hoeft in je antwoord geen €-teken te gebruiken.

Slide 22 - Question ouverte