de grote potpourri gebaseerd op Homeros...

Het predicatieve participium als min of meer verplichte aanvulling bij de p.v. - de τυγχάνω groep.

Na ww die een “manier van zijn” aangeven, de manier waarop de handeling van het ptc. zich voltrekt.

Vertaling: griekse pv. met een bijwoord, ptc. als persoonsvorm
τυγχάνω εἰσβαίνων - ik ga (toevallig/juist/ net) naar binnen.




1 / 37
suivant
Slide 1: Diapositive
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5,6

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Het predicatieve participium als min of meer verplichte aanvulling bij de p.v. - de τυγχάνω groep.

Na ww die een “manier van zijn” aangeven, de manier waarop de handeling van het ptc. zich voltrekt.

Vertaling: griekse pv. met een bijwoord, ptc. als persoonsvorm
τυγχάνω εἰσβαίνων - ik ga (toevallig/juist/ net) naar binnen.




Slide 1 - Diapositive

τυγχάνω 
λανθάνω 
φαίνομαι 
φθάνω 
δῆλός εἰμι 
eerder
blijkbaar
toevallig
duidelijk
ongemerkt

Slide 2 - Question de remorquage

τυγχάνω - toevallig; λανθάνω - ongemerkt; φαίνομαι – blijkbaar
φθάνω – eerder; δῆλός εἰμι - duidelijk
 
Bij λανθάνω en φθάνω staat de persoon die niet merkt/die men vóór komt in de acc.
λανθάνω τὸν ἄνδρα φεύγων - ik vlucht zonder dat de man het merkt

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Wanneer leefde Homeros?
A
12e eeuw v.C.
B
8e eeuw v.C.
C
4e eeuw v.C.
D
rond het jaar nul

Slide 5 - Quiz

Slide 6 - Diapositive

Waar kwam Homeros vandaan?
A
Smyrna, net als ἀγιος Νικολαος
B
Athene, net als de tragedieschrijvers
C
Troje, daarom schreef hij er zoveel over
D
Ergens in of in de buurt van Klein-Azië

Slide 7 - Quiz

Het papier is geduldig.
A
metafoor
B
personificatie
C
metonymie
D
vergelijking

Slide 8 - Quiz

Welke zin is correct Nederlands?
A
Nadat ik aankwam, pakte ik een koekje
B
Nadat ik was aangekomen, pakte ik een koekje
C
Wanneer ik aankom, pak ik een koekje
D
Wanneer ik aangekomen ben, pak ik een koekje

Slide 9 - Quiz

Wen jezelf aan om, wanneer je voortijdigheid wil uitdrukken, een voltooide tijd te gebruiken in het Nederlands (heb/ben ge...). Voortijdigheid betekent tenslotte dat er iets is afgesloten voor je het volgende doet: voltooid dus!

Slide 10 - Diapositive

Welke bewering klopt?
A
δε na een komma moet je vertalen
B
δε aan het begin van een zin moet je vertalen
C
δε na een komma mág je vertalen
D
δε aan het begin van een zin mág je vertalen

Slide 11 - Quiz

Wat is 'orale traditie'?

Slide 12 - Question ouverte

ῥαψωδος
ἀοιδος
zelfstandig componerend zanger
reciteerder van voorgeschreven teksten

Slide 13 - Question de remorquage

Welk volk speelde geen rol bij de ontwikkeling van het epos in de orale traditie?
A
Ioniërs
B
Boeotiërs
C
Myceners
D
Aeoliërs

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Vidéo

Milman Parry
Onderzoek:
 - formules dienen om bepaalde ruimte in het
    vers te vullen
 - veelvuldig gebruik van vaste structuurelemen-
    ten zorgt voor formulair karakter
 - vergelijking met Joegoslavische orale epiek

Slide 17 - Diapositive

Conclusie Parry
  • Gebruik van formules bewijst dat epische poëzie werd voorgedragen en mondeling werd geïmproviseerd.
  • Zangers improviseren steeds iets andere versies van bekende verhalen
  • Homerus was zo’n zanger en vormde het eindpunt van een eeuwenlange mondelinge traditie

Slide 18 - Diapositive

Nu:
  • Theorie Parry door de meesten geaccepteerd
  • Argumenten:
- Verklaring voor formulaire karakter
- Verklaring voor voorkomen van verschillende dialecten
- Verklaring voor voorkomen van taal uit verschillende periodes
- Epen zijn per versregel of deel van vers opgebouwd

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

Upload zelf een afbeelding waarop sprake is van een anachronisme.

Slide 22 - Question ouverte

Tekstelement

Volgens de definitie van het Cito/CvTE is een tekstelement:

(1) één woord
(2) één woordgroep
(3) één (volledige) bijzin
(4) één (volledige) zin

Slide 23 - Diapositive

(1) is geen probleem

 
(3) is meestal geen probleem. Een bijzin begint met een voegwoord en eindigt meestal met een punt of komma. Let op: soms staat een woord uit de bijzin voor het voegwoord!

(4) is geen probleem

Slide 24 - Diapositive

(2) geeft altijd de meeste problemen. Een woordgroep is een groep woorden die samen één zinsdeel vormen:
- onderwerp
- lijdende voorwerp
- meewerkend voorwerp
- bijwoordelijke bepaling
- bijvoeglijke bepaling
- bijstelling

Slide 25 - Diapositive

tekstelement of niet?
r. 110: καὶ ἰφθίμοισιν ἀνάσσων
A
ja
B
nee

Slide 26 - Quiz

tekstelement of niet?
r. 110: ἀνδράσιν ἐν πολλοῖσι
A
ja
B
nee

Slide 27 - Quiz

tekstelement of niet?
r.112 βρίθῃσι δὲ δένδρεα καρπῷ


A
ja
B
nee

Slide 28 - Quiz

tekstelement of niet?
r. 113 ἔμπεδα μῆλα
A
ja
B
nee

Slide 29 - Quiz

Slide 30 - Diapositive

Slide 31 - Diapositive

Slide 32 - Diapositive

Slide 33 - Diapositive

Slide 34 - Diapositive

Slide 35 - Diapositive

Slide 36 - Diapositive

Slide 37 - Diapositive