Werkwoord être en avoir

Les verbes être en avoir
Les doel: herhalen en leren de werkwoorden zijn= être en 
hebben = avoir in het Frans. 
  1. Bekijk eerst in je boek de vormen van être blz.  131
  2. les op blz. 55 . de vormen van het werkwoord avoir.
  3. Ga door met de les in lessonup en maak de oefeningen die hierbij horen. 
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs, diapositive de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

Les verbes être en avoir
Les doel: herhalen en leren de werkwoorden zijn= être en 
hebben = avoir in het Frans. 
  1. Bekijk eerst in je boek de vormen van être blz.  131
  2. les op blz. 55 . de vormen van het werkwoord avoir.
  3. Ga door met de les in lessonup en maak de oefeningen die hierbij horen. 

Slide 1 - Diapositive

8

Slide 2 - Vidéo

(Vul in de juiste vorm van être)
je ..... Maria et ma mère s'appelle Carmen

Slide 3 - Question ouverte

1. Nelle et Jasmin ............... copines

Slide 4 - Question ouverte

Oscar .... un garçon

Slide 5 - Question ouverte

La prof de français ...... sympa:)

Slide 6 - Question ouverte

Tu .... le frère de Laura

Slide 7 - Question ouverte

Vertaal naar het Nederlands:
nous sommes copains

Slide 8 - Question ouverte

je suis en cinquième

Slide 9 - Question ouverte

00:25
Je suis
ik ben
jij bent
hij/ zij is

Slide 10 - Sondage

00:30
jij bent
A
Je suis
B
Il/ elle est
C
Tu es
D
Vous êtes

Slide 11 - Quiz

00:35
Il est/ elle est

Slide 12 - Question ouverte

00:59
On est
ik ben
wij zijn
jij bent

Slide 13 - Sondage

01:10
Jullie zijn

Slide 14 - Question ouverte

01:26
wij zijn
A
Tu est
B
Je suis
C
Vous êtes
D
Nous sommes

Slide 15 - Quiz

01:30
Zij zijn (vrouwelijke vorm)

Slide 16 - Question ouverte

01:36
Zij zijn (mannelijke vorm)

Slide 17 - Question ouverte

7

Slide 18 - Vidéo

00:06
Il a
A
hij heeft
B
zij heeft
C
ik heb
D
jij hebt

Slide 19 - Quiz

00:11
Wij hebben
A
nous sommes
B
nous avons
C
nous est
D
nous êtes

Slide 20 - Quiz

00:19
Ik heb
A
j'aime
B
j'habite
C
j'avoir
D
j'ai

Slide 21 - Quiz

00:22
Elle a
A
hij heeft
B
zij heeft
C
zij is
D
hij is

Slide 22 - Quiz

00:25
On a

Slide 23 - Question ouverte

01:00
Ils ont

Slide 24 - Question ouverte

01:04
Elles ont

Slide 25 - Question ouverte

Vul in de juiste vorm van het werkwoord Avoir:
j'..... douze ans

Slide 26 - Question ouverte

Tu .... un frère?

Slide 27 - Question ouverte

le mardi, nous ..............l'anglais et le français

Slide 28 - Question ouverte

vous ...... une grande chambre?

Slide 29 - Question ouverte

j'ai une trousse et un stylo
A
ik heb een boek en een pen
B
ik heb een schrift en een pen
C
ik heb een etui en een pen
D
ik heb een tas en een pen

Slide 30 - Quiz

Mayra et Eline ont un contrôle aujourd'hui
A
Mayra en Eline hebben huiswerk voor morgen
B
Mayra en Eline hebben vandaag een toets
C
Mayra en Eline hebben morgen huiswerk
D
Mayra en Eline hebben morgen een toets

Slide 31 - Quiz

Geef hier aan de vragen die je nog hebt over deze les of wat je precies geleerd hebt.

Slide 32 - Carte mentale