1. Zakt weg tijdens een gesprek of bezigheden,
2. Is snel afgeleid door prikkels uit de omgeving,
3. Heeft aandacht voor een gesprek of handeling (ja = 0, nee = 1),
4. Maakt een vraag of antwoord niet af,
5. Geeft antwoorden die niet passen bij de vraag,
6. Reageert traag op opdrachten,
7. Denkt ergens anders te zijn,
8. Beseft welk dagdeel het is (ja = 0, nee = 1),
9. Herinnert zich recente gebeurtenissen (ja = 0, nee = 1),
10. Is plukkerig, rommelig, rusteloos, enzovoort,
11. Trekt aan infuus, sonde, katheter, enzovoort,
12. Is snel of plotseling geëmotioneerd,
13. Ziet/hoort dingen die er niet zijn.