Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 40 min
Éléments de cette leçon
Spelling
Blok 1 & 2
Slide 1 - Diapositive
Lesprogramma
Blok 1: Werkwoorden en Zinnen met 2 onderwerpen en twee gezegdes
Blok 2: Voltooid deelwoord, bijvoeglijk werkwoord, werkwoorden uit het Engels
Slide 2 - Diapositive
Blok 1
Werkwoorden
Zinnen met 2 onderwerpen en twee gezegdes
Slide 3 - Diapositive
Werkwoorden
Als je wilt weten of een werkwoord goed gespeld is, bepaal je eerst in welke vorm het staat. Dan weet je welke regel je gebruikt om het werkwoord te spellen.
Slide 4 - Diapositive
Schema met de regels voor het spellen van het werkwoord
Slide 5 - Diapositive
Zinnen met twee onderwerpen en twee gezegdes
Je hebt tot nu toe veel geoefend met zinnen met één persoonsvorm. Bij zinnen met twee persoonsvormen moet je goed opletten, want er staan twee gezegdes en twee onderwerpen in...
Slide 6 - Diapositive
Slide 7 - Diapositive
Welke zin staat in de tegenwoordige tijd?
A
Ik fietste naar school.
B
Hij heeft een boek gelezen.
C
Wij lopen naar de winkel.
D
Zij had haar huiswerk al gemaakt.
Slide 8 - Quiz
Welke zin bevat twee gezegdes?
A
Ik zwem graag in de zee met de vissen.
B
We hebben gegeten en daarna gedanst.
C
Hij slaapt in zijn bed.
D
De hond rent hard in het bos.
Slide 9 - Quiz
Blok 2
Voltooid deelwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Werkwoorden uit het Engels
Slide 10 - Diapositive
Voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord van een klankveranderend werkwoord schrijf je zoals het klinkt: gebracht, gestolen, bewezen
Slide 11 - Diapositive
Voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord van een klankvast werkwoord eindigt op een
-t of een -d.
Je gebruikt hierbij de regel van 't kofschip
Is de laatste letter van de stam een medeklinker uit 't kofschip?
Schrijf je een -t
Is de laatste letter van de stam geen medeklinker uit 't kofschip?
Schrijf je een -d
Slide 12 - Diapositive
Voltooid deelwoord > Bijvoeglijk naamwoord
Je kunt van een voltooid deelwoord een bijvoeglijk naamwoord maken.
Je schrijft het zo kort mogelijk.
Je moet er wel voor zorgen dat de klank hetzelfde blijft. Een korte klank blijft dus kort en een lange klank blijft lang.
Slide 13 - Diapositive
Bijvoeglijk naamwoord
Niet elke bijvoeglijk naamwoord is afgeleid van een voltooid deelwoord. Om deze en andere bijvoeglijke naamwoorden te schrijven , gebruik je de volgende regels:
Slide 14 - Diapositive
Werkwoorden uit het Engels
In het Nederlands gebruik je soms werkwoorden uit het Engels, die een Nederlandse vorm hebben gekregen:
Skaten, joggen, racen.
Daardoor kun je de Nederlandse regels gebruiken als je het woord spelt.
Slide 15 - Diapositive
Uitzonderingen...
In sommige gevallen moet je extra goed opletten bij het spellen.
Soms haal je alleen de -n van het werkwoord af om de ik-vorm te krijgen. Anders krijg je een uitspraakprobleem.
Slide 16 - Diapositive
Uitzonderingen...
Bij de verleden tijd kijk je naar de laatste letter van de stam. Je spelt de ik-vorm + de uitgang -te(n) of -de(n).
Slide 17 - Diapositive
Uitzonderingen...
Soms schrijf je twee medeklinkers, om duidelijk te maken dat je het woord op z'n Engels uitspreekt. Spreek je het woord op z'n Nederlands uit, dan schrijf je één medeklinker.
Slide 18 - Diapositive
Welke zin bevat een voltooid deelwoord?
A
Ik heb een film gekeken.
B
Ik kijk graag films.
C
Wij lopen in het park.
D
Jij fietst naar school.
Slide 19 - Quiz
Wat is het voltooid deelwoord van ‘werken’?
A
Werkte
B
Werkend
C
Gewerkt
D
Werkt
Slide 20 - Quiz
Welke zin bevat een bijvoeglijk naamwoord?
A
De hond rent snel.
B
Het meisje draagt een rode jas.
C
De jongen loopt naar school.
D
Wij eten een boterham.
Slide 21 - Quiz
Wat doet een bijvoeglijk naamwoord?
A
Het geeft extra informatie over een zelfstandig naamwoord.
B
Het geeft aan wat iemand doet.
C
Het is een ander woord voor een werkwoord.
D
Het maakt een zin langer.
Slide 22 - Quiz
Welk Engels werkwoord gebruiken we in het Nederlands?
A
Lopen
B
Zwemmen
C
Downloaden
D
Eten
Slide 23 - Quiz
Wat is de juiste vervoeging van ‘updaten’ in de verleden tijd?
A
Ik updatete
B
Ik update
C
Ik updateerde
D
Ik updatet
Slide 24 - Quiz
Zijn er nog vragen???
Slide 25 - Diapositive
Aan het werk!
We gaan aan de slag met de opdrachten van Spelling:
Blok 1 en Blok 2
Ben je klaar? Steek je vinger op
Slide 26 - Diapositive
Vooruitblik
Volgende week:
Slide 27 - Diapositive
Blok 1
Werkwoorden
Zinnen met 2 onderwerpen en twee gezegdes
Slide 28 - Diapositive
Werkwoorden
Als je wilt weten of een werkwoord goed gespeld is, bepaal je eerst in welke vorm het staat. Dan weet je welke regel je gebruikt om het werkwoord te spellen.
Slide 29 - Diapositive
Schema met de regels voor het spellen van het werkwoord
Slide 30 - Diapositive
Zinnen met twee onderwerpen en twee gezegdes
Je hebt tot nu toe veel geoefend met zinnen met één persoonsvorm. Bij zinnen met twee persoonsvormen moet je goed opletten, want er staan twee gezegdes en twee onderwerpen in...
Slide 31 - Diapositive
Slide 32 - Diapositive
Blok 2
Voltooid deelwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Werkwoorden uit het Engels
Slide 33 - Diapositive
Voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord van een klankveranderend werkwoord schrijf je zoals het klinkt: gebracht, gestolen, bewezen
Slide 34 - Diapositive
Voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord van een klankvast werkwoord eindigt op een
-t of een -d.
Je gebruikt hierbij de regel van 't kofschip
Is de laatste letter van de stam een medeklinker uit 't kofschip?
Schrijf je een -t
Is de laatste letter van de stam geen medeklinker uit 't kofschip?
Schrijf je een -d
Slide 35 - Diapositive
Voltooid deelwoord > Bijvoeglijk naamwoord
Je kunt van een voltooid deelwoord een bijvoeglijk naamwoord maken.
Je schrijft het zo kort mogelijk.
Je moet er wel voor zorgen dat de klank hetzelfde blijft. Een korte klank blijft dus kort en een lange klank blijft lang.
Slide 36 - Diapositive
Bijvoeglijk naamwoord
Niet elke bijvoeglijk naamwoord is afgeleid van een voltooid deelwoord. Om deze en andere bijvoeglijke naamwoorden te schrijven , gebruik je de volgende regels:
Slide 37 - Diapositive
Werkwoorden uit het Engels
In het Nederlands gebruik je soms werkwoorden uit het Engels, die een Nederlandse vorm hebben gekregen:
Skaten, joggen, racen.
Daardoor kun je de Nederlandse regels gebruiken als je het woord spelt.
Slide 38 - Diapositive
Uitzonderingen...
In sommige gevallen moet je extra goed opletten bij het spellen.
Soms haal je alleen de -n van het werkwoord af om de ik-vorm te krijgen. Anders krijg je een uitspraakprobleem.
Slide 39 - Diapositive
Uitzonderingen...
Bij de verleden tijd kijk je naar de laatste letter van de stam. Je spelt de ik-vorm + de uitgang -te(n) of -de(n).
Slide 40 - Diapositive
Uitzonderingen...
Soms schrijf je twee medeklinkers, om duidelijk te maken dat je het woord op z'n Engels uitspreekt. Spreek je het woord op z'n Nederlands uit, dan schrijf je één medeklinker.