9/1 leesvaardigheid 3B

Welkom en een gelukkig nieuwjaar!
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 23 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 100 min

Éléments de cette leçon

Welkom en een gelukkig nieuwjaar!

Slide 1 - Diapositive

Planning 
  • goede voornemens
  • stillezen + moeilijke woorden
  • uitleg planning en toetsweek
  • leesvaardigheid: samen tekst lezen en vragen beantwoorden

Slide 2 - Diapositive

Filmpje goede voornemens
  • Bekijk het filmpje. Beantwoord de vragen.
  • Welke goede voornemens worden er verteld?
  • Welke van deze voornemens heb jij ook?
  • Welk ander voornemen heb jij nog?

Slide 3 - Diapositive

stillezen
Noteer de onbekende woorden op het blad.
timer
10:00

Slide 4 - Diapositive

 moeilijke woorden 

Slide 5 - Diapositive

Planning komende weken
  • morgen individueel schrijftoets bespreken->wat kan je verbeteren?
  • 17-21 februari: toetsweek (lezen/luisteren/spreken/schrijven)
  • elke vrijdag: Nieuwsbegrip + oefenen spreken
  • 24-28 februari: voorjaarsvakantie 

Slide 6 - Diapositive

Leesvaardigheid
  • vaardigheid=oefenen, oefenen, oefenen
  • doel van deze lessen=begrijpen hoe een tekst in elkaar zit
  • belangrijkste informatie uit een tekst kunnen halen

Slide 7 - Diapositive

ONDERWERP van een tekst
Een tekst of een verhaal gaat ergens over. Bekijk/lees de titel/afbeeldingen(= plaatjes)/tussenkopjes en 
 stel de vraag: 
Waarover gaat de hele tekst? Een onderwerp formuleer je in een woord of in  een paar woorden. 
In de inleiding (vaak eerste alinea'(s)) wordt het onderwerp verteld.

Slide 8 - Diapositive

DEELONDERWERPEN
deelonderwerp=  een deel /een stukje van het onderwerp
Meestal wordt er in één alinea één deelonderwerp behandeld.
bv. De tekst gaat over de dierentuin dan kan een deelonderwerp zijn: apen, olifanten, zeehonden. Als er een nieuw deelonderwerp is, begint een nieuwe alinea
Een deelonderwerp formuleer je net als het onderwerp in 1-3 woorden.

Slide 9 - Diapositive

Een goede tekst bestaat uit 
drie delen

  • Een inleiding: je maakt kennis met het onderwerp
  • Het middenstuk (kern): meeste informatie over het onderwerp
  • Een slot: belangrijkste wordt herhaald of er wordt naar de toekomst gekeken.

Slide 10 - Diapositive

De inleiding

  •  je weet het onderwerp van de tekst
  • er wordt meestal nog niet veel informatie gegeven
  • de inleiding bestaat vaak uit een alinea bij een korte tekst
  • bij een langere tekst uit 2 of 3 alinea's

Slide 11 - Diapositive

het middenstuk/de kern
  • Bestaat vaak uit meerdere alinea's
  • Vertelt in elke alinea iets nieuws over het onderwerp (= deelonderwerp)
  • In het middenstuk staat de meeste informatie
  • Elke alinea in het middenstuk kan een tussenkopje (=titel boven de alinea) hebben

Slide 12 - Diapositive

Het slot
  • Dit is de afronding/het einde van de tekst
  • In het slot staat soms de conclusie (dus..)
  • In het slot staat soms de hoofdgedachte= het belangrijkste wat de schrijver wil zeggen over het onderwerp
  • In het slot staat soms een samenvatting van de hele tekst=de belangrijkste dingen uit de tekst

Slide 13 - Diapositive

Tekst orienterend lezen
Voordat je een tekst helemaal gaat lezen, ga je de tekst eerst oriënterend lezen. Dat betekent dat je de volgende dingen leest:
  • titel
  • tussenkopjes
  • bron (= waar de tekst uit komt, staat onderaan de tekst, bv. een krant)
  • Je kijkt ook naar de afbeeldingen (plaatjes) als die er zijn

Slide 14 - Diapositive

Samen tekst lezen 
Lees eerst:
  • titel
  • tussenkopjes
  • bron (= waar de tekst uit komt, staat onderaan de tekst, bv. een krant)
  • afbeeldingen (plaatjes) 

Slide 15 - Diapositive

Tekst bekijken/lezen/vragen bij de tekst
  1.  Uit hoeveel alinea's bestaat de tekst?
  2. Wat is de bron van deze tekst?
  3. Wat weet je nu je de bron weet?
  4. Uit welke alinea ('s) bestaat de inleiding?
  5. Uit welke alinea's bestaat het middenstuk?
  6. Heeft deze tekst een slot? Leg je antwoord uit.
  7. Wat is het onderwerp van de tekst? Antwoord in 1-3 woorden
  8.  Welke deelonderwerpen herken je in de tekst? Antwoord in 1-3 woorden

Slide 16 - Diapositive

Vragen beantwoorden bij de tekst

Slide 17 - Diapositive

Tekstverbanden
Een tekstverband is een verband tussen alinea's, zinnen en woorden. Je herkent ze aan de signaalwoorden. (Let op!) Je leert nu drie tekstverbanden:
1. Opsommend tekstverband
2. Concluderend tekstverband
3. Samenvattend tekstverband

Slide 18 - Diapositive

Opsommend tekstverband
Bij een opsommend tekstverband worden dingen opgesomd. Je herkent dit verband aan de volgende signaalwoorden:
- allereerst, ten eerste (bij 1e alinea van het middenstuk)
- ten tweede, ook bovendien (bij volgende alinea van het middenstuk
- Als laatste, ten derde, tot slot (bij slotalinea van het middenstuk)
Na het signaalwoord plaats je altijd de persoonsvorm.
Voorbeeld: Allereerst is het belangrijk dat....

Slide 19 - Diapositive

Concluderend tekstverband
Bij een concluderend tekstverband wordt er een conclusie getrokken. Je begint vaak de slotalinea van je tekst met een signaalwoord voor een concluderend of een samenvattend verband.  Het gaat om de volgende signaalwoorden:
- concluderend 
- dus, kortom
Na het signaalwoord plaats je altijd de persoonsvorm.
Voorbeeld: Concluderend moet er dus veel veranderd worden.....
Kortom gebruik je op de volgende manier: Kortom, er moet dus veel veranderd worden.
(je plaatst dus een komma achter kortom en daarna formuleer je een mooie zin)

Slide 20 - Diapositive

Samenvattend tekstverband
Bij een  samenvattend tekstverband  worden er dingen samengevat. Je begint vaak de slotalinea van je tekst met een signaalwoord voor een concluderend of een samenvattend verband.  Het gaat om de volgende signaalwoorden:
samenvattend, samengevat 
Na het signaalwoord plaats je altijd de persoonsvorm.
Voorbeeld: Samenvattend moet er dus veel veranderd worden.....

Slide 21 - Diapositive

verbeter de volgende zinnen
  1. Vandaag Dariia niet gaat naar school, want zij naar de dokter moet.
  2. Omdat er het 8e uur geen les is, alle leerlingen zijn vrij.
  3. Kan je mij volgen of jij snapt er niets van?
  4. Vandaag wordt het weer een warme dag, waardoor open moeten de ramen.
  5. Ibrahim heeft zijn huiswerk niet gemaakt, omdat hij had geen zin.
  6. Eigenlijk mag het niet, maar op het schoolplein veel leerlingen fietsen.
  7. Mijn naam is Ella en ik vind leuk zwemmen en wandelen met mijn hond.

Slide 22 - Diapositive

voegwoorden (=verbindingswoorden)
  • en, of, maar, dus, want (twee hoofdzinnen)
  • Overige woorden: (Hoofdzin en bijzin)
  • toen
  • doordat 
  • omdat
  • hoewel
  • toch, maar, daarentegen (=tegenstelling)
  • zo
  • als enz. enz.

Slide 23 - Diapositive