Taaltalent 3, Hoofdstuk 9, De relatieve bijzin (1)

• NT2
• MBO
• Studiejaar 1

Grammatica

De relatieve bijzin

De relatieve bijzin

Je geeft extra informatie over        een persoon

                                                                       een object

                                                                       een locatie

We gebruiken: die, dat, waar  

               

Voorbeeld 1

De jas, die aan de kapstok hangt, is van mijn zus.

• Hoofdzin = De jas is van mijn zus.
  
• Zelfstandig naamwoord = De jas.
  
• De relatieve bijzin = die aan de kapstok hangt.
  

Voorbeeld 2

De telefoon, die ik in mijn hand heb, is niet van mij.

Hoofdzin = De telefoon is niet van mij.

Zelfstandig naamwoord = De telefoon.

De relatieve bijzin = die ik in mijn hand heb.

De regel

1.Peter is de collega die bij de politie werkt.

2.Bijles geven, is het werk dat ik leuk vind.

3.Diane is een meisje dat met oudere mensen werkt.

4.De klusjes die ik leuk vind, zijn: afwassen en de hond uitlaten.

Hoofdzin - Ik zoek een boek

Bijzin - dat me helpt te ontspannen.

Het boek = dat

Ik zoek een boek dat me helpt te ontspannen.

De bijzin geeft extra informatie -> relatieve bijzin

Instructie

Bij deze woorden gebruik je het relatief pronomen:

de-woorden

het-woorden

locatie

die

dat

waar

De buurman, die/dat hier vroeger woonde, is overleden.

1. die
2. dat

De toets die/dat ik maakte, was heel moeilijk.

1. die
2. dat

De bruiloft die/dat zaterdag plaatsvond, was van mijn neef.

1. dat
2. die

De reiziger die/dat op het vliegveld strandde, is eindelijk thuisgekomen.

1. die
2. dat

Het woord die/dat ik niet begrijp, heb ik opgezocht.

1. die
2. dat

Het gebouw ... is ingestort, werd onvoldoende onderhouden.

1. die
2. dat

De oude boeken ... ik vond, heb ik gisteren naar de kringloop gebracht.

1. die
2. dat