Onregelmatige werkwoorden kunnen t/m misgaan

Onregelmatige werkwoorden 
overnemen t/m schoonhouden

Onregelmatige werkwoorden

Je oefent de volgende onregelmatige werkwoorden: 

overnemen
oversteken
overtuigen
overvallen
rijden
roepen
ruiken
scheiden
schijnen
schoonhouden

Wat is het doel? 

Je oefent/kent de goede vorm van de werkwoorden. 

Je weet de betekenis. 

Je  kunt er zinnen mee maken. 

Wat is goed?

1. Ik heb de weg overgestoken.
2. Ik ben de weg overgestoken.
3. Ik ben de weg geoverstoken.
4. Ik ben de weg geoversteekt.

Zet de zin in de verleden tijd:
Mijn manager overtuigt me van zijn mening.

Wat is goed?

1. overvallen - overviel - hebben/zijn overvallen
2. overvallen - overvielde - hebben/ zijn overvielen
3. overvallen - overvalde - hebben/zijn overvallen
4. overvallen - overvielde - hebben/zijn overvallen

Maak een zin in de verleden tijd met rijden (enkelvoud of meervoud)

Wat is goed?

1. Zij roepte haar moeder.
2. Ze riepte haar moeder.
3. Ze roepde haar moeder.
4. Ze riep haar moeder.

Zet in de verleden tijd:
Ik ruik de geur van verse koffie.

Wat is goed?

1. Hij is het plastic afval gescheiden.
2. Hij heeft het plastic afval gescheid.
3. Hij heeft het plastic afval gescheiden.
4. Hij heeft het plastic afval gescheidt.

Maak een zin in de verleden tijd met :
schijnen (enkelvoud)

Maak de voltooide tijd:
Hij houdt het aanrecht schoon.

Wat is de verleden tijd van 'overnemen' in het enkelvoud?