2.15 voltooid

1 / 41
suivant
Slide 1: Vidéo
NT2MBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 20 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Vidéo

Voor de regelmatige werkwoorden maken we de voltooide of verleden tijd met deze regel:

Slide 2 - Diapositive

 de 10 meest gebruikte onregelmatige werkwoorden:

Slide 3 - Diapositive

x   s f t   k t c h 

Slide 4 - Diapositive

MAAR
veel werkwoorden zijn ONregelmatig!
Die kan je niet maken met de regel,
je moet ze uit je hoofd leren.
Helaas 

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Lien

Slide 7 - Lien

Zet deze zin in de verleden tijd:
'De werkwoorden zijn makkelijk.'

Slide 8 - Question ouverte

Zet deze zin in de voltooide tijd:
'Ik doe de oefeningen goed.'

Slide 9 - Question ouverte

Zet deze zin in de verleden tijd:
'Ik weet alle antwoorden!'

Slide 10 - Question ouverte

Dit heb je in deze les geleerd:
Je kent de voltooide en verleden tijd van de 10 meest gebruikte onregelmatige werkwoorden.

Slide 11 - Diapositive

Meest gebruikte werkwoorden
hele werkwoord (infinitief) verleden tijd (imperfectum)
(enkelvoud/ meervoud) voltooide tijd (perfectum)
doen deed/ deden gedaan
gaan ging/ gingen is gegaan
hebben had/ hadden gehad
kunnen kon/ konden gekund
moeten moest/ moesten gemoeten
weten wist/ wisten geweten
worden werd/ werden is geworden
zeggen zei/ zeiden gezegd
zijn was/ waren is geweest
zullen zou/ zouden -

Slide 12 - Diapositive

Eten - at, aten - hebben gegeten
eten - at, aten - hebben gegeten

Slide 13 - Diapositive

Wat is de verleden tijd (enkelvoud) van eten?
A
eette
B
aat
C
aten
D
at

Slide 14 - Quiz

Maak een zin in de voltooide tijd met 'eten'

Slide 15 - Question ouverte

Gaan - ging, gingen - 
zijn gegaan

Slide 16 - Diapositive

Welke zin is goed?
Vorige week ga ik elke avond sporten.
Gisteren gade ik bij mijn vriend langs.
Ik ging in de ochtend naar de winkel.

Slide 17 - Sondage

Maak een zin in de voltooide tijd met 'gaan'

Slide 18 - Question ouverte

Genieten - genoot, genoten - hebben genoten

Slide 19 - Diapositive

Maak 3 goede zinnen met deze woorden (verl.tijd):
1) taart - genoten - wij
2) muziek - genoot - de oude man
3) ??? - genoten - de buren

Slide 20 - Question ouverte

Wat is de voltooide tijd van 'genieten'?
A
Ik heb erg van de chocola genoten.
B
Ik ben erg van de chocola genoten.
C
Ik heb erg van de chocola genoot.
D
Ik heb erg van de chocola geniet.

Slide 21 - Quiz

Geven - gaf, gaven - hebben gegeven 

Slide 22 - Diapositive

Waar staat de verleden tijd van 'geven' goed? (Meerdere antwoorden)
A
Zij gaf hem een kus.
B
Ik geefde de telefoon aan mijn vriend.
C
We gaven elke dag weinig geld uit.
D
Gafden jullie het goede antwoord?

Slide 23 - Quiz

Maak een zin in de voltooide tijd met 'geven'

Slide 24 - Question ouverte

Hangen - hing, hingen - hebben gehangen

Slide 25 - Diapositive

Waar staat de verleden tijd van 'hangen' goed?
Ik hangde mijn jas aan de kapstok.
De jongens hingen erg lang aan de spijkerbroek.
Hingden zij het schilderij aan de muur?
Zij hing in de avond met vrienden op straat.

Slide 26 - Sondage

Maak een zin in de voltooide tijd met 'hangen'

Slide 27 - Question ouverte

Hebben - had, hadden - hebben gehad

Slide 28 - Diapositive

Waar wil jij graag veel van hebben? Zoek een foto.

Slide 29 - Question ouverte

Welke zin is goed?
A
Ik heb de hele week koorts gehad.
B
Ik ben de hele week koorts gehad.
C
Ik heb de hele week koorts gehebt.
D
Ik heb de hele week koorts had.

Slide 30 - Quiz

Helpen - hielp, hielpen - hebben geholpen

Slide 31 - Diapositive

Welke zinnen zijn goed?
A
Ik hielp mijn buurvrouw met verhuizen.
B
Wij hielpen met afwassen op het Suikerterrein.
C
Een warm bad hielp goed tegen de kou.
D
De studenten helpten elkaar met de opdracht.

Slide 32 - Quiz

Maak een zin in de voltooide tijd met de volgende woorden:
helpen - huiswerk

Slide 33 - Question ouverte

Heten - heette, heetten - X

Slide 34 - Diapositive

Welke zin is goed (heten, verleden tijd)
A
Het kind heetten Zoë.
B
Het kind heette Zoë.

Slide 35 - Quiz

Welke zin is goed (heten, verleden tijd)
A
De docenten heette Bob en Ibrahim.
B
De docenten heetten Bob en Ibrahim.

Slide 36 - Quiz

Hoeven - hoefde, hoefden

Slide 37 - Diapositive

Welke zin is goed (hoeven, verleden tijd)
A
Ik hoef mijn schoenen niet uit te doen.
B
Ik hoefde mijn schoenen niet uit te doen.
C
Ik heef mijn schoenen niet uit te doen.
D
Ik hoefden mijn schoenen niet uit te doen.

Slide 38 - Quiz

Houden - hield, hielden - X

Slide 39 - Diapositive

Maak 2 zinnen in de verl.tijd met deze woorden:
1) houden - het boek - hij
2) houden - een feest - wij

Slide 40 - Question ouverte

Je hebt nu deze onregelmatige werkwoorden geoefend:
eten
gaan
genieten
geven
hangen
hebben
helpen
heten
hoeven
houden


Slide 41 - Diapositive