Kledij NT2 alfa


het hemd
A
B
C
D
1 / 10
suivant
Slide 1: Quiz
NederlandsLager onderwijs

Cette leçon contient 10 diapositives, avec quiz interactifs.

Éléments de cette leçon


het hemd
A
B
C
D

Slide 1 - Quiz


de hoofddoek
A
B
C
D

Slide 2 - Quiz


de sokken
A
B
C
D

Slide 3 - Quiz


A
de jurk
B
het kleedje
C
de rok
D
de ring

Slide 4 - Quiz


A
de sjaal
B
de hoofddoek
C
de trui
D
de ketting

Slide 5 - Quiz


A
een hb
B
een wc
C
een ca
D
een bh

Slide 6 - Quiz


A
twee handschoenen
B
twee ringen
C
twee appels
D
twee oorbellen

Slide 7 - Quiz


A
een muts en een rok
B
een hoofddoek en een sjaal
C
een broek en een hoofddoek
D
een t-shirt en een jurk

Slide 8 - Quiz


A
een muts
B
een ketting
C
een t-shirt
D
sandalen

Slide 9 - Quiz

Zij draagt ...
(elle porte...)
Hij draagt ...
(il porte ...)
A
zij draagt een t-shirt hij draagt een broek
B
zij draagt een ketting hij draagt een broek
C
zij draagt een kleedje hij draagt een onderhemd
D
zij draagt een ring hij draagt een horloge

Slide 10 - Quiz