Les 11 - Oefenen voor de toets zinsdelen

Oefenen voor de toets
werkwoorden benoemen en grammatica zinsdelen
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 16 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Oefenen voor de toets
werkwoorden benoemen en grammatica zinsdelen

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van de les: 
- wat de functie van het onderwerp, de persoonsvorm en het gezegde zijn; 
- hoe je onderwerp, persoonsvorm en gezegde benoemt. 

Slide 2 - Diapositive

Soorten werkwoorden
Vorige les hebben we gekeken naar lidwoorden, zelfstandige naamwoorden en werkwoordstijden. 

In een zin kunnen meerdere werkwoorden staan. Hiervan is er altijd maar één het belangrijkst. Dit werkwoord vinden we door de persoonsvorm weg te strepen en met de overige werkwoorden een goede zin te maken, tot er nog maar één werkwoord over is. 

Slide 3 - Diapositive

Benoemen werkwoorden
Zoals we  hebben besproken kan er in elke zin maar één werkwoord het belangrijkst zijn; als we dit werkwoord hebben gevonden, kunnen we de overige werkwoorden als hulpwerkwoorden benoemen. 

Als het belangrijkste werkwoord een vorm is van zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, dunken, heten of voorkomen, dan noemen we het een koppelwerkwoord; in andere gevallen een zelfstandig werkwoord. 

Slide 4 - Diapositive

Benoemen werkwoorden
Haal uit onderstaande zinnen alle werkwoorden en benoem ze als hulpwerkwoorden, zelfstandige werkwoorden of koppelwerkwoorden.

- De invaller heeft tijdens de wedstrijd geen potten kunnen breken. 
- Toch is hij afgelopen jaar een zeer trefzekere spits gebleken. 
- Het voedingscentrum raadt een gezond en gevarieerd dieet aan. 
-De loodgieter heeft met veel moeite de lekkage in de ketel verholpen. 
- Vorige week gingen we met zijn allen naar de pizzeria. 

Slide 5 - Diapositive

LET OP!
Vorige les hebben we aandacht besteed aan grammatica woordsoorten. Hierbij hebben we het gehad over zelfstandige naamwoorden, lidwoorden en werkwoorden. 

Vandaag gaan we aan de slag met grammatica zinsdelen. Wees je ervan bewust dat dit iets totaal anders is!

Slide 6 - Diapositive

De persoonsvorm
Als we een zin redekundig gaan ontleden, beginnen we met het zoeken naar de persoonsvorm. Dit kan op drie manieren: 

- Maak een ja/nee-vraag met alle woorden in de zin; 
- Zet de zin van het enkelvoud in het meervoud of andersom; 
- Verander de zin van tijd. 

Slide 7 - Diapositive

Zinsdeelstrepen
Als we de persoonsvorm hebben gevonden, kunnen we strepen tussen de zinsdelen zetten. 

Elke zo groot mogelijke groep die vóór de persoonsvorm kan komen te staan is een zinsdeel. 

Slide 8 - Diapositive

Benoem de persoonsvorm en zet zinsdeelstrepen
Neem onderstaande zinnen over, benoem de persoonsvorm en zet zinsdeelstrepen. 

Op de hoek van de Gasthuislaan zijn vanmorgen drie vrachtwagens en een auto op elkaar gebotst. 
In het weekend gaat de moeder van mijn beste vriend het liefst met een drankje in de zon zitten. 
Vanuit het raampje van de touringcar zwaaide Max Verstappen naar de groep luid juichende fans, 

Slide 9 - Diapositive

Het onderwerp
Als we de persoonsvorm hebben gevonden, gaan we op zoek naar het onderwerp. 

Het onderwerp is die- of datgene die 'de persoonsvorm doet'. Het onderwerp past zich qua getal altijd aan aan de persoonsvorm. 

Slide 10 - Diapositive

Hoe vinden we het onderwerp?
Er zijn twee manieren om achter het onderwerp te komen: 

- Stel jezelf de vraag: Wie/wat + persoonsvorm?
- Zet de persoonsvorm in een ander getal; 
er moet één zinsdeel mee veranderen en dat is het onderwerp.

Slide 11 - Diapositive

Haal persoonsvorm en onderwerp uit de zinnen 
Het liedje van Italië kreeg de meeste punten. 
Het kijken naar voetbal is één van mijn favoriete bezigheden. 
Tijdens de rust van de finale wisselde de coach zijn belangrijkste speler. 
Over een week of twee zijn we van de vakantie aan het genieten. 
In de verschillende steden van ons land kun je ontzettend leuke uitstapjes maken. 
Volgens de kleermaker is dat maatpak veel te krap voor jou. 

Slide 12 - Diapositive

Het gezegde
Alle werkwoorden uit een zin maken deel uit van het gezegde. Het gezegde van de zin geeft aan wat het onderwerp doet of wat er met het onderwerp gebeurt. 

Er zijn verschillende soorten gezegdes: de werkwoordelijke uitdrukking, het werkwoordelijk gezegde en het naamwoordelijk gezegde. 

Slide 13 - Diapositive

De werkwoordelijke uitdrukking
Van een werkwoordelijke uitdrukking is sprake wanneer alle werkwoorden uit de zin samen met andere woorden een figuurlijke betekenis hebben. 

Laat je niet op de kast jagen. 
Zij vlogen elkaar in de haren. 
Hij ging volledig uit zijn dak. 

Slide 14 - Diapositive

Werkwoordelijk of naamwoordelijk
Het gezegde vormt samen met het onderwerp een goede zin. 

- Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin. Soms hoort er een deel van een scheidbaar werkwoord bij en ook 'aan het' of 'te' kunnen erbij horen. 

- Van een naamwoordelijk gezegde is sprake als het belangrijkste werkwoord in de zin een koppelwerkwoord is. Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin en een naamwoordelijk deel; dit zegt iets over een eigenschap van het onderwerp. 

Slide 15 - Diapositive

Wat is het gezegde in deze  zinnen
Ik heb een mooi cadeau op de kop weten te tikken.
Zij is altijd al zo'n perfectionistisch meisje geweest.
Op dit moment is hij zijn haar aan het wassen.
Voor wiskunde heb ik nog bijna nooit een voldoende gehaald.
Hij liet zich door die opmerking weer veel te makkelijk op de kast jagen.
De appende chauffeur veroorzaakte een groot ongeluk op de A4.

Slide 16 - Diapositive