P4 - week 1 - 12 april 2023

P4 - week 1 - 12 april 2023
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 19 diapositives, avec diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

P4 - week 1 - 12 april 2023

Slide 1 - Diapositive

Nieuwe reader periode 4
Deze reader is ons nieuwe lesplan voor periode 4
De reader + de studiewijzer staan beiden geüpload in de Teamstegel van AIH1A/ACM1B

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

¿Qué vamos a hacer hoy?
Leerdoelen voor deze les:
* Ik herhaal de kloktijden in het Spaans

* Ik oefen hoe ik de 'overtreffende trap' in het Spaans moet gebruiken
* Ik leer hoe ik in het Spaans dingen met elkaar kan vergelijken



















Slide 4 - Diapositive

Hoe laat is het?
A la una        = om een uur
A las dos      = om twee uur
A las 7 y media  = om half acht

A las 3 y cuarto = om kwart over drie
A las 5 menos cuarto =
om kwart voor vijf

Slide 5 - Diapositive

Let op!
Es la una =
Het is een uur

Son las dos =
Het is twee uur
A la una =
Om een uur

A las dos =
Om twee uur

Slide 6 - Diapositive

Ejercicio 1 y 2 (página 3)
  1. Son las nueve de la mañana 
  2. Son las once menos cuarto
  3. Son las once de la noche
  4. Es la una y cuarto
  5. Son las seis menos diez
timer
10:00

Slide 7 - Diapositive

Respuestas ej. 2 (página 3)
  1. El tren sale a las nueve y cuarto de la mañana.
  2. Tengo que trabajar a la una.
  3. Son las siete y media (de la noche).
  4. ¿Qué hora es?
  5. ¿A qué hora tienes tu examen?
  6. Son las tres menos veinticinco. 
  7. Of: Son las dos y treinta y cinco. 

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Vidéo

Meer of minder dan, evenveel als...
--> bijvoeglijke naamwoorden
más           + bijv. nmw.     + que
menos      + bijv. nmw.    + que
tan              + bijv. nmw.    + como
Holanda es más pequeña que España: Nederland is kleiner dan Spanje. (‘meer kleiner’)
Mi casa es menos moderna que la tuya: Mijn huis is minder modern dan die van jou.
Maria no es tan alta como su hermana: Maria is niet even lang als haar zus.


Slide 10 - Diapositive

Meer of minder dan, evenveel als...
--> van zelfstandige naamwoorden
Werkwoord    + más                             + zelfst. nmw.    + que
Werkwoord    + menos                        + zelfst. nmw.    + que
Werkwoord    + tanto, -a, -os, -as   + zelfst. nmw.    + que

Trabajo más horas que mi amigo Juan: Ik werk meer uren dan mijn vriend Juan.
No gano tanto dinero como mi vecino: Ik verdien niet zoveel geld als mijn buurman.

Slide 11 - Diapositive

Ejercicio 3 - página 4
  1. Un BMW no es tan caro como un Rolls-Royce.
  2. Mis hijos (=kinderen) comen más/menos galletas (=koekjes) que tú.
  3. Mis hijos comen tantas galletas como tú.
  4. Este vestido (=jurk) es más/menos bonito que el vestido mío.
  5. Mis abuelos viven más/menos lejos (=ver) de mis padres que los abuelos de Sara.
  6. El chino (=chinees) es más difícil que el español.
  7. El vino es menos barato (=goedkoop) que que la cerveza.

timer
7:00

Slide 12 - Diapositive

Wat betekenen deze zinnen?
1. Mi hermano vive más lejos que yo.
2. Mis padres trabajan menos horas que mis vecinos.
3. Gano tanto dinero como mi amigo Juan.
4. No trabajo tantas horas como mi hermana.
5. Mi jefe habla más lenguas que yo. Habla inglés, francés y un poco de español.
6. El Euromast es menos alto que la torre Eiffel.

Slide 13 - Diapositive

Ejercicio 4 - pág. 4
Bedenk een aantal zinnen met ‘minder dan’, ‘meer dan’ of ‘evenveel’ aan de hand van het plaatje links.

Una paleta = een lolly
Un helado = een ijsje
Un libro = een boek
Un lapiz = een potlood

Gebruik hierbij woorden die je kent, zoals bijvoorbeeld ‘tengo’, ‘tienes’ of een vraagwoord. 


timer
5:00

Slide 14 - Diapositive

Ejemplos - ej. 4 (pág. 4)
Tengo más paletas que tú.
¿Tienes menos lapices que yo?
¿Quién tiene más helados que yo?
No tengo menos lapices que tú.
No tienes tantos lapices como yo. 
No tengo tantos helados como tú. 

Slide 15 - Diapositive

Running dictation
1. Maak tweetallen (persoon A + B)
2. Er hangen een aantal A4-tjes in het klaslokaal met 16 Spaanse woorden.
3. Persoon A probeert zo snel mogelijk alle Spaanse woorden te bekijken, te onthouden, en aan persoon B door te geven.
4. Persoon B schrijft de woorden allemaal apart op een post-it (persoon A spelt het woord, als dat nodig is).
5. Welk team is als eerste klaar?
6. Elk goed woord levert 3 punten op. Een spelfout is 1 punt aftrek.
                                           
 


timer
10:00

Slide 16 - Diapositive

Deel II - woordenschat oefening
  • Persoon A + B maken elk drie Spaanse zinnetjes waarin  minstens  2 woorden van de post-its staan.
  • --> Let erop dat je de werkwoorden goed vervoegt!

  • Plenaire terugkoppeling

Slide 17 - Diapositive

Reader página 4

Schrijf zoveel mogelijk woorden in het gele vak die je van deze ren- en speloefening hebt onthouden!

Slide 18 - Diapositive

Afronding
Wat ga je onthouden van deze les ??

Slide 19 - Diapositive