Cette leçon contient 49 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.
La durée de la leçon est: 60 min
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Programma van vandaag
Hoe gaat het? Disk bekijken.
De volgende periode.
Vragen stellen.
Disk Taak 4 en taak 2, interview over beroep
Slide 2 - Diapositive
Vragen maken:
Slide 3 - Diapositive
Hoe maak je een vraag?
Slide 4 - Carte mentale
Slide 5 - Diapositive
Slide 6 - Diapositive
Slide 7 - Diapositive
Slide 8 - Diapositive
Maak een gesloten vraag: Hij is moe.
Slide 9 - Question ouverte
Maak een gesloten vraag: Mijn hond rende de straat over.
Slide 10 - Question ouverte
Maak een gesloten vraag: De oma was helemaal naar de stad gelopen.
Slide 11 - Question ouverte
Hoe maak je een open vraag?
Slide 12 - Carte mentale
Slide 13 - Diapositive
Slide 14 - Diapositive
Welke vraagwoorden ken je?
Slide 15 - Carte mentale
Slide 16 - Diapositive
Slide 17 - Diapositive
Maak een zin met het vraagwoord 'waar'.
Slide 18 - Question ouverte
Maak een zin met het vraagwoord 'waarom'.
Slide 19 - Question ouverte
Maak een zin met het vraagwoord 'welke'.
Slide 20 - Question ouverte
Maak een zin met het vraagwoord 'hoe'.
Slide 21 - Question ouverte
Disk
Beroepen interview
Slide 22 - Diapositive
Beroepen interview
Bereid een interview voor.
Je gaat iemand interviewen over zijn of haar beroep. Kies iemand die je kent. Vraag hem of haar of je een interview mag houden. Bedenk zes vragen die je wil stellen. Maak vragen die beginnen met een vraagwoord. Dit zijn bijvoorbeeld: wie, waarom, waarover, welk of welke, wat en wanneer. Schrijf de vragen op..
Slide 23 - Diapositive
Stap 1
Zoek contact met de persoon die je gaat interviewen.
Stuur een e-mail
Stel je kort voor
Vertel waarvoor je mailt
Stel een datum en tijd voor, vertel ook dat het interview via teams of zoom zal zijn
Sluit goed af
Slide 24 - Diapositive
Stap 2
Maak tenminste 6 vragen, dit moeten open vragen zijn.
Slide 25 - Diapositive
Stap 3
Houd het interview, neem het gesprek op met je mobieltje (dat moet je wel even vragen aan de persoon die je interviewt)
Slide 26 - Diapositive
Stap 4
Maak een verslag van het interview.
Slide 27 - Diapositive
Beroepen
Gerlinde Dokter
Jeen steward bij KLM / havenmeester
Sander apotheker
Andreas leraar basisschool
Kaya journalist
Gijs straatmuzikant
Luc voetbaltrainer bij Ajax
Esmee danseres / model
Danielle Kinderpsycholoog
Roel Personal trainer/sportleraar
Maaike Leerkracht basisonderwijs
Anne-Marie Directeur basisonderwijs
Hein Eigenaar kleding winkel
Petra Kindercoach met paarden
Guido Makelaar
Slide 28 - Diapositive
Vul je top 3 in......
Slide 29 - Question ouverte
Stap 1
Zoek contact met de persoon die je gaat interviewen.
Stuur een e-mail
Stel je kort voor
Vertel waarvoor je mailt
Stel een datum en tijd voor, vertel ook dat het interview via teams of zoom zal zijn
Sluit goed af
Slide 30 - Diapositive
E-mail
Formeel
Beste
Geachte
Met vriendelijke groeten
Groeten
Informeel
Lieve
Hoi
Groetjes
Doei
Slide 31 - Diapositive
https:
Slide 32 - Lien
Het woordje 'er'
In tijd en plaats
Slide 33 - Diapositive
Slide 34 - Vidéo
Slide 35 - Vidéo
Dus: het woordje 'er' gebruik je:
Op de plek van hier of daar:
Ik woon in Hoofddorp, ik woon er al lang.
Er zit een gat in je sok, hoelang zit dat gat er al?
Ik ben de klas uitgestuurd, ik mag er niet meer in.
Er staat altijd achter de persoonsvorm.
Slide 36 - Diapositive
Verbeter deze zin met het woord er : Mijn broer is allang.
Slide 37 - Question ouverte
Verbeter deze zin met het woord er : Ik durf niet heen.
Slide 38 - Question ouverte
Geef antwoord met het woord er : Was de kermis in Hoofddorp?
Slide 39 - Question ouverte
Geef antwoord met het woord er : Ben je in Parijs geweest?
Slide 40 - Question ouverte
Geef antwoord met het woord er : Waren jullie in de les?
Slide 41 - Question ouverte
Geef antwoord met het woord er : Ligt mijn telefoon in de klas?
Slide 42 - Question ouverte
Dus: het woordje 'er' gebruik je:
Als het gaat om een hoeveelheid:
Heb jij knikkers? Ja, ik heb er drie.
Hoeveel mensen komen er?
Was er veel geld over?
Er staat altijd achter de persoonsvorm.
Slide 43 - Diapositive
Verbeter deze zin met het woord er : Heb jij een pen? Nee, ik heb geen.
Slide 44 - Question ouverte
Verbeter deze zin met het woord er : Hoeveel leerlingen zijn op school?
Slide 45 - Question ouverte
Verbeter deze zin met het woord er : Waar zijn de worstjes? Ik heb geen op.
Slide 46 - Question ouverte
Geef antwoord met het woord er : Mag ik je pen lenen?
Slide 47 - Question ouverte
Geef antwoord met het woord er : Hebben jullie een euro voor mij?
Slide 48 - Question ouverte
Geef antwoord met het woord er : Hoeveel fouten heb je?