1H week 6 P3 les 1 Grammatica woordsoorten

Welkom 1H
Doe je telefoon in de telefoontas. 
Ga op je vaste plek zitten. 
Pak je leesboek. 
Geen tas op tafel.
Geen jas of kauwgom in het lokaal. 
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Welkom 1H
Doe je telefoon in de telefoontas. 
Ga op je vaste plek zitten. 
Pak je leesboek. 
Geen tas op tafel.
Geen jas of kauwgom in het lokaal. 

Slide 1 - Diapositive

Vandaag


  • 10 min stil lezen
  • Grammatica 
  •  woordsoorten

Slide 2 - Diapositive

Stil lezen
timer
10:00

Slide 3 - Diapositive

Lesdoelen
Leerling kan zelfstandige naamwoorden herkennen. 1F
Leerling kan bepaalde en onbepaalde lidwoorden herkennen en benoemen.
Leerling kan (stoffelijk) bijvoeglijke naamwoorden herkennen. 1F
Leerling kan onderscheid maken tussen zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden. 
Leerling kan zelfstandige naamwoorden herkennen. 1F
Leerling kan bepaalde en onbepaalde lidwoorden herkennen en benoemen.
Leerling kan (stoffelijk) bijvoeglijke naamwoorden herkennen. 1F
Leerling kan onderscheid maken tussen zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden. 

Slide 4 - Diapositive

Taalkundig ontleden 
  • De woorden van een zin kan je indelen in woordsoorten. 

  • Het benoemen van die woorden heet taalkundig ontleden

Slide 5 - Diapositive

Werkwoorden WW
  • Eén van de woordsoorten is het werkwoord. 
  • In een zin staat altijd in ieder geval één werkwoord, dat noemen we het zelfstandig werkwoord(zww)
  • Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet. 
  • Kijken, lachen, fietsen, plassen

Slide 6 - Diapositive

Zelfstandig naamwoord ZN
  • Dit is een woord voor een mens, dier, ding, plant of gevoel.
  • kat, huis, hond liefde, verdriet, cactus
  • Heeft meestal een enkelvoud en meervoud: kat/katten.
  • Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken: koekje, bakje, boekje.  

Slide 7 - Diapositive

Lidwoord LW
  • De, het of een
  • De en het zijn bepaalde lidwoorden (blw) en een is een onbepaald lidwoord (olw);

  • Een lidwoord staat altijd voor een zelfstandig naamwoord. 
  • de fiets, het huis, de hond, een dier

Slide 8 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord BN
Zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Staat meestal vóór en soms achter een zelfstandig naamwoord.

Slide 9 - Diapositive

Welke woordsoorten herken je in de volgende zin?
'Het kind kwam op de rode fiets.'

Slide 10 - Carte mentale

Welke woordsoorten herken je in de volgende zin?
'De zieke hond ging naar de dierenarts.'

Slide 11 - Carte mentale

Welke woordsoorten herken je in de volgende zin?
'Op het dak zit een vreemde vogel.'

Slide 12 - Carte mentale


Kies de juiste woordsoort.
Je moet ook nooit water drinken bij de iPad in de buurt.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Werkwoord (ww)
C
Lidwoord (lw)
D
Bijvoeglijk naamwoord (BN)

Slide 13 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Ik fiets nog snel even naar de winkel.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Lidwoord (lw)
C
Werkwoord (ww)
D
Bijvoeglijk naamwoord (bn)

Slide 14 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Gisteravond heb ik een film gekeken.
A
Werkwoord (ww)
B
Zelfstandig naamwoord (zn)
C
Lidwoord (lw)
D
Bijvoeglijk naamwoord (bn)

Slide 15 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Gelukkig mag ik straks weer naar huis.  
A
Werkwoord (ww)
B
Zelfstandig naamwoord (zn)
C
Lidwoord (lw)
D
Bijvoeglijk naamwoord (bn)

Slide 16 - Quiz

Noteer de/het zelfstandig naamwoord(en) (zn)
'Ons nieuwe huis is mooi en groot.'

Slide 17 - Question ouverte

Noteer de bijvoeglijke naamwoorden (bn)
'Ons nieuwe huis is mooi en groot.'

Slide 18 - Question ouverte


Ik zoek de betekenis van het woord straks even op. 

A
Werkwoord (ww)
B
Zelfstandig naamwoord (zn)
C
Lidwoord (lw)
D
Bijvoeglijk naamwoord (bn)

Slide 19 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
De bakker heeft verschillende broden gebakken.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Lidwoord (lw)
C
Werkwoord (ww)
D
Bijvoeglijk naamwoord (bn)

Slide 20 - Quiz

Hoeveel lidwoorden staan er in de zin?
'De jongens kochten allemaal één ijsje.'

Slide 21 - Question ouverte

Hoeveel zelfstandige naamwoorden (zn) staan er in de onderstaande zin?
'In de herfst gaan wij altijd naar Griekenland.'

Slide 22 - Question ouverte

Huiswerk
Voor de volgende les:
Maken opdrachten § 8 pers.vnw en bez. vnw
Maken opdrachten § 10 voorzetsels (vz)
Maken opdrachten §12 bijwoord

Slide 23 - Diapositive

Aan de slag

  • Ga aan de slag met het maken van de opdrachten. 
  • Je mag overleggen met je buurt, maar doe dit zachtjes. 

Ben je klaar?
Ga lekker lezen

Slide 24 - Diapositive


Is de opdracht duidelijk?

Slide 25 - Diapositive

Volgende les


Je leert wat grammatica is. 

Slide 26 - Diapositive

Zijn voor jou de lesdoelen behaald

Ik kan uitleggen wat zelfstandige naamwoorden, lidwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en werkwoorden zijn. 

Slide 27 - Diapositive

Hoe ging deze les?
Wat heb je geleerd vandaag?

Wat vond je leuk aan deze les? 

Heeft iemand vragen?

Slide 28 - Diapositive

Fijne dag 
&
tot de volgende keer!

Slide 29 - Diapositive