Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 60 min
Éléments de cette leçon
Herhaling H3 (waarnemen) + H5 (planten)
Slide 1 - Diapositive
Zintuigen
- In je zintuigen liggen zintuigcellen
- De zintuigcellen liggen aangesloten op de zenuwen
Slide 2 - Diapositive
Prikkels en impulsen
Wat gebeurt er nu precies met een prikkel?
Elk zintuig heeft zintuigcellen
In zintuigcellen ontstaan impulsen ('seintjes')
De impulsen gaan naar de hersenen (en dan wordt je je ervan bewust)
Slide 3 - Diapositive
Zet de handelingen in de juiste volgorde
1
2
3
4
5
In de hersenen merk je dat je je telefoon hoort; je beslist om je telefoon te pakken
De gehoorzintuigen zetten de prikkels om in impulsen; impulsen gaan door de zenuwen naar de hersenen
Hetgeluid van de telefoon is een prikkel voor de gehoorzintuigen
Impulsen gaan door de zenuwen naar de armspieren
De armspieren ontvangen impulsen en trekken samen: je pakt je telefoon
Slide 4 - Question de remorquage
Wat is de functie van je hersenen als het gaat om het waarnemen van prikkels?
Slide 5 - Question ouverte
Zenuwen bestaan uit verschillende soorten zenuwcellen: bewegingszenuwcellen en gevoelszenuwcel.
Als je aan het eten bent, welke soort zenuwcel zorgt er dan voor dat je je arm beweegt om een hap te kunnen nemen?
A
Bewegingszenuwcel
B
Gevoelszenuwcel
Slide 6 - Quiz
Welke onderdelen van het oog ken je?
Slide 7 - Carte mentale
Welk onderdeel van het oog bevat geen zintuigcellen?
A
Vaatvlies
B
Iris
C
Blinde vlek
D
Alle bovenstaande hebben geen zintuigcellen
Slide 8 - Quiz
Onderdelen van het oog
- 3 lagen: hoornvlies, vaatvlies, netvlies
- Pupil: pupilreflex
- Lens: accomoderen
- Iris: kleur
Slide 9 - Diapositive
Waar zitten de zintuigcellen wel? En hoe heten de twee zintuigcellen van het oog?
Slide 10 - Question ouverte
Wat is het verschil tussen de pupilreflex en het accomoderen?
Slide 11 - Question ouverte
Atropine is een stof die gebruikt wordt bij oogonderzoek. Als atropine in een oog wordt gedruppeld, wordt de pupil zo groot mogelijk.
Rondom de lens achter de pupil bevindt zich een spier die het accommoderen regelt. Als atropine in de ogen wordt gedruppeld, ontspannen deze spieren zich. De lenzen worden dan zo plat mogelijk. Heeft dit gevolgen voor het scherp zien?
A
Nee
B
Ja, je kan daardoor dichtbij niet meer scherp zien
C
Ja, je kan daardoor veraf niet meer scherp zien
D
Ja, je kan daardoor zowel veraf als dichtbij niet meer scherp zien
Slide 12 - Quiz
In het het oor worden prikkels omgezet in impulsen. Welke letter geeft de plek aan waar prikkels worden omgezet in impulsen?
A
Q
B
R
C
S
D
T
Slide 13 - Quiz
Wat is geluid?
Slide 14 - Question ouverte
H5: Planten
Slide 15 - Diapositive
Welke onderdelen van een plant kan je benoemen?
Slide 16 - Carte mentale
Wat is niet een functie van de stengel?
A
Water vervoeren
B
Voedingsstoffen vervoeren
C
Beiden antwoorden zijn incorrect
Slide 17 - Quiz
Welk(e) onderdeel/onderdelen kunnen eetbaar zijn?
Slide 18 - Question ouverte
Welk celonderdeel heeft een plantencel wel maar een dierlijke cel niet?
A
Bladgroenkorrel
B
Celwand
C
Vacuole
D
Alle drie
Slide 19 - Quiz
Noem een voorbeeld van een houtachtige en een kruidachtige plant
Slide 20 - Question ouverte
Hout- en kruidachtige planten
Hoe blijven de twee verschillende soorten planten stevig?
Kruidachtige planten maken vooral gebruik van hun vacuoles. Volle vacuole = stevige plant
Lege vacuole = slappe plant
Slide 21 - Diapositive
Hout- en kruidachtige planten
Hoe blijven de twee verschillende soorten planten stevig?
Bij houtachtige planten komt de stevigheid vooral van dikke houtcellen. Deze vormen de harde takken en basten van een boom/struik.
Jonge planten hebben nog weinig van deze cellen, vandaar dat die buigzamer zijn.
Slide 22 - Diapositive
Leg uit wat het verschil is tussen houtvaten en bastvaten
Slide 23 - Question ouverte
Onderdelen van een zaadje
Zaadjes bestaan uit verschillende onderdelen.
- Zaadhuid: een soort schil
- Kiemplantje: beginsel van een plant
-Zaadlobben: opslag van voedingsstoffen
Slide 24 - Diapositive
In de afbeelding is de groei van een zaadje weergegeven. Leg in eigen woorden uit wat je ziet gebeuren. Gebruik daarbij de woorden die je hebt geleerd voor de juiste onderdelen.
Slide 25 - Question ouverte
Hoe groeien houtachtige planten?
- Uit de eindknop groeit een nieuw stuk tak (uitloper)
- De knoppen worden beschermd door knobschubben
- Het ringlitteken onstaat door knobschubben die van de tak af vallen
Slide 26 - Diapositive
Hoe ontstaan de jaarringen van een boom?
Slide 27 - Question ouverte
Wat heeft een plant niet nodig om zelf voedingsstoffen te maken?
A
Zuurstof
B
Koolstofdioxide
C
Glucose
D
Zonlicht
Slide 28 - Quiz
Waar halen planten in de winter/herfst (als er geen blaadjes meer aan de bomen zitten) hun voedingsstoffen vandaan?