Herhaling voor TW3

Herhaling voor TW3
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Herhaling voor TW3

Slide 1 - Diapositive

Als in een vraag gesproken wordt over het bbp/economische groei, noteer je één woord in ieder geval altijd in je antwoord. Dat is het woord ...

Slide 2 - Question ouverte

Bij welke marktvorm wordt de aanbieder ook wel een hoeveelheidsaanpasser genoemd?
A
monopolie
B
oligopolie
C
monopolistische concurrentie
D
volkomen concurrentie

Slide 3 - Quiz

Welke van de onderstaande oorzaken heeft tot gevolg dat de vraaglijn van een product naar links verschuift?
A
De prijs van het product daalt
B
De prijs van een substitutiegoed stijgt
C
De prijs van een complementair goed stijgt
D
Het inkomen stijgt

Slide 4 - Quiz

Welke punten worden weergegeven bij de letters A, B en C?
A
Break-evenpunt (A), maximale winst (B) en maximale omzet (C)
B
Maximale winst (A), maximale omzet (B) en break-evenpunt (C)
C
Maximale winst (A), break-evenpunt (B) en maximale omzet (C)
D
Maximale omzet (A), maximale winst (B) en break-evenpunt (C)

Slide 5 - Quiz

Twee beweringen:
1. De prijselasticiteit van de vraag kan als volgt worden berekend: procentuele verandering van de prijs / procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid.
2. Als een prijsdaling van 10% leidt tot een stijging van de afzet met 15%, dan noem je de afzet prijsinelastisch
A
Beide zijn juist
B
1 is juist, 2 is onjuist
C
1 is onjuist, 2 is juist
D
Beide zijn onjuist

Slide 6 - Quiz

Wat past bij laagconjunctuur?
A
Weinig vraag naar leningen en en stijgende rente
B
Veel vraag naar leningen en een stijgende rente
C
Weinig vraag naar leningen en een dalende rente
D
Veel vraag naar leningen en een dalende rente

Slide 7 - Quiz

In welk jaar daalden de loonkosten per product in dit land?
A
2006
B
2007
C
2008
D
2009

Slide 8 - Quiz

De arbeidsproductiviteit wordt niet bepaald door:
A
De mate van automatisering.
B
De arbeidsmentaliteit.
C
De efficiëntie van de organisatie.
D
De vraag naar arbeid.

Slide 9 - Quiz

Wanneer de Amerikaanse dollar in koers stijgt tegenover de euro, kan dat in Nederland leiden tot ...
A
minder werkgelegenheid en lagere inflatie
B
minder werkgelegenheid en hogere inflatie
C
meer werkgelegenheid en lagere inflatie
D
meer werkgelegenheid en hogere inflatie

Slide 10 - Quiz

Twee beweringen:
1. Langlopende spaarrekeningen geven een lagere rente dan kortlopende spaarrekeningen
2. De spaarrente is altijd lager dan de leenrente
A
Beide zijn juist
B
1 is juist, 2 is onjuist
C
1 is onjuist, 2 is juist
D
Beide zijn onjuist

Slide 11 - Quiz

Als in een vraag gesproken wordt over ruilen over de tijd, noteer je één woord in ieder geval altijd in je antwoord. Dat is het woord ...

Slide 12 - Question ouverte

Het nominale inkomen van een persoon is het afgelopen jaar met 5% gestegen, de inflatie was het afgelopen jaar 2,1%. Hoeveel bedraagt de verandering van het reële inkomen van deze persoon?

Slide 13 - Question ouverte

In welke cellencombinatie is er sprake van een evenwicht? Het gaat om omzet.
A
40 ; 40
B
70 ; 15
C
15 ; 70
D
60 ; 60

Slide 14 - Quiz

Bij een progressief belastingstelsel is het marginale heffingstarief ...
A
kleiner dan het gemiddelde heffingstarief.
B
even groot als het gemiddelde heffingstarief.
C
groter dan het gemiddelde heffingstarief

Slide 15 - Quiz

De Lorenzcurve van de secundaire inkomensverdeling is in land X boller dan de curve van de primaire verdeling.
Dit land heeft een ... belastingstelsel.
A
Degressief
B
Proportioneel
C
Progressief

Slide 16 - Quiz

1. Bij anticyclisch conjunctuurbeleid zal bij laagconjunctuur het overheidssaldo verbeteren.
2. Bij procyclisch conjunctuurbeleid zal bij hoogconjunctuur het overheidssaldo verbeteren.
Welke bewering(en) is/zijn juist?
A
1 is juist, 2 is onjuist
B
1 is onjuist, 2 is juist
C
Beide juist
D
Beide onjuist

Slide 17 - Quiz

Een rentestijging in een land leidt tot een ... van de wisselkoers van de valuta van dat land, omdat ...
A
stijging, de vraag naar jouw valuta toeneemt
B
daling, de vraag naar jouw valuta toeneemt
C
stijging, de vraag naar jouw valuta afneemt
D
daling, de vraag naar jouw valuta afneemt

Slide 18 - Quiz

Door een lagere rentestand in Nederland ...
A
nemen de bestedingen in Nederland af, waardoor de import stijgt.
B
nemen de bestedingen in Nederland toe, waardoor de import stijgt.
C
nemen de bestedingen in Nederland af, waardoor de export stijgt.
D
nemen de bestedingen in Nederland toe, waardoor de export stijgt

Slide 19 - Quiz

Als we diensten exporteren, zijn dat ...
Als we diensten importeren, zijn dat ...
A
ontvangsten, uitgaven
B
uitgaven, uitgaven,
C
ontvangsten, ontvangsten
D
uitgaven, ontvangsten

Slide 20 - Quiz