M2 NE oefentoets PTD hst 1 woorden, grammatica en spelling

Welk woord heeft een voorvoegsel?
A
herexamen
B
bevrijden
C
herinneren
D
ontslaan
1 / 21
suivant
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Welk woord heeft een voorvoegsel?
A
herexamen
B
bevrijden
C
herinneren
D
ontslaan

Slide 1 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de zin:
Die kun je dus superhandig in je tas meenemen.

Slide 2 - Question ouverte

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin: Die kun je dus superhandig meenemen.

Slide 3 - Question ouverte

Wat is het onderwerp in de zin: Die kun je dus superhandig meenemen.

Slide 4 - Question ouverte

Wat is het lijdend voorwerp in de zin: Die kun je dus superhandig meenemen.

Slide 5 - Question ouverte

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin:
Ze schaamt zich niet voor de rommel.
A
schaamt
B
schaamt zich
C
schaamt zich niet
D
rommel

Slide 6 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin:
Ook op internet moet jij je gedragen naar bepaalde regels.
A
moet
B
moet gedragen
C
moet je gedragen
D
moet gedragen naar

Slide 7 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin:
Jonne is aan het bellen.
A
is
B
is bellen
C
is aan het
D
is aan het bellen

Slide 8 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin:
Melanie drinkt haar melk op.
A
drinkt
B
drinkt op
C
drinkt melk
D
drinkt melk op

Slide 9 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin:
Wesley zit onder de uitleg te slapen.
A
zit
B
zit slapen
C
onder de uitleg
D
zit te slapen

Slide 10 - Quiz

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
Ik (worden) ... morgen veertien jaar.

Slide 11 - Question ouverte

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
Mijn moeder (beloven) ... mij een fiets.

Slide 12 - Question ouverte

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
Het vliegtuig (landen) ... op tijd.
A
land
B
landt
C
landde
D
landen

Slide 13 - Quiz

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
(onthouden) ... je dat tot morgen?
A
onthoud
B
onthoudt
C
onthield
D
onthouden

Slide 14 - Quiz

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
Dat bos (branden) ... helemaal af.
A
brand
B
branden
C
brandt
D
brandde

Slide 15 - Quiz

Welk leesteken?
Laat je de hond nog even uit ...
A
.
B
,
C
!
D
?

Slide 16 - Quiz

Welk leesteken?
Welk leesteken staat in de zin en niet aan het eind?
A
.
B
!
C
?
D
,

Slide 17 - Quiz

Welke zin staat in de directe rede?
A
Hij vroeg of hij me kon helpen.
B
Hij vroeg: "Kan ik u helpen?"

Slide 18 - Quiz

In welke zin zijn de leestekens goed gebruikt?

A
Tessa zei: "Ik kom iets later.
B
"Dat is al de derde keer", zuchtte hij
C
Hij vroeg: "Mag ik je nummer?"
D
"Vind je me echt leuk, vroeg ze.

Slide 19 - Quiz

Welk dicteewoord is correct gespeld?
A
sjampignons
B
sjanteren
C
sjoelen
D
masjinaal

Slide 20 - Quiz

Welk dicteewoord is correct gespeld?
A
chocooladebol
B
parasjuut
C
sjaal
D
tjatten

Slide 21 - Quiz