Toepassen van puntkomma

Puntkomma
;
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
TaalBasisschoolGroep 8

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Puntkomma
;

Slide 1 - Diapositive

Doel van de les
Aan het eind van de les weet je wanneer je een puntkomma gebruikt.

Slide 2 - Diapositive

Wanneer gebruik je een puntkomma?
Een puntkomma gebruik je tussen twee hoofdzinnen die veel met elkaar te maken hebben.
Jan was helemaal alleen; zijn vriend was al naar huis gegaan


Slide 3 - Diapositive

Even opfrissen:
Hoe herken je een hoofdzin?
Bij een hoofdzin staat het onderwerp naast de persoonsvorm.

Jan loopt elke dag naar de bakker

Twee hoofdzinnen worden vaak gekoppeld door de voegwoorden: maar, en, of, want.

Slide 4 - Diapositive

De juf geeft op school les, omdat er een lockdown is.
Het deel 'omdat er een lockdown is', is
A
Een hoofdzin
B
Geen van beide
C
Een bijzin

Slide 5 - Quiz

De leerlingen zitten in hun nachtkleding bij de les, want er is een online les.
A
Twee hoofdzinnen
B
hoofdzin en bijzin
C
Bijzin en hoofdzin

Slide 6 - Quiz

Omdat het zo hard regende, bleef hij wat langer in bed.
A
Hoofdzin en bijzin
B
Twee hoofdzinnen
C
Bijzin en hoofdzin
D
Twee bijzinnen

Slide 7 - Quiz

Een puntkomma wordt soms ook gebruikt bij een opsomming.
Achter ieder woord zet je dan een puntkomma, behalve bij het
laatste woord. Achter het laatste woord zet je een punt.  

Slide 8 - Diapositive

In mijn koffer zitten de volgende spullen:
  •  kleren;
  • schoenen;
  • toiletspullen;
  • strandlaken.

Slide 9 - Diapositive

Wat moet er tussen de haakjes?
Ik heb heel veel gekocht:
- appels ()
-bananen;
-kiwi's.
A
:
B
;
C
,
D
.

Slide 10 - Quiz

Wanneer gebruik je een dubbele punt?
Een dubbele punt komt bij een opsomming.
Op mijn tafel liggen: een etui, een vulpen en een boek.
EN bij directe reden
De juf zei: "Nu is het klaar!"

Slide 11 - Diapositive

Welk leesteken hoort tussen de haakjes?
Toen mijn vader in korte broek naar school ging( ) vond ik dat stom.
A
dubbele punt
B
komma
C
punt komma
D
er hoeft geen leesteken

Slide 12 - Quiz

Welk leesteken hoort tussen de haakjes?
Mijn vriend voetbalt bij PSV( )hij is de enige van onze school.
A
dubbele punt
B
komma
C
puntkomma
D
er hoeft geen leesteken

Slide 13 - Quiz

Welk leesteken hoort tussen de haakjes?
Ik ben nu zo trots dat ik zeg() "Mijn broer is een talent."
A
dubbele punt
B
komma
C
punt komma
D
er hoeft geen leesteken

Slide 14 - Quiz

Welk leesteken hoort tussen de haakjes?
Nu moet ik wachten( ) mijn internet start langzaam op.

A
dubbele punt
B
komma
C
punt komma
D
er hoeft geen leesteken

Slide 15 - Quiz

Typ de zin met de juiste leestekens:
Hij heeft 3 schriften een gele blauwe en rode

Slide 16 - Question ouverte

Typ de zin met de juiste leestekens:
Hij loopt heel snel hij is te laat

Slide 17 - Question ouverte

Typ de zin met de juiste leestekens:
Meneer Guus zegt wat een mooie bal

Slide 18 - Question ouverte

In welke zin staan de leestekens goed?
A
De juf zegt "Dit was de les over de puntkomma.
B
De juf zegt: Dit was de les over de puntkomma.
C
De juf zegt: "Dit was de les over de puntkomma."
D
De juf zegt: "Dit was de les over de puntkomma"

Slide 19 - Quiz

Wanneer gebruik je een puntkomma?

Slide 20 - Question ouverte