Period 1, lesson 3

English Class
Period 1, lesson 3
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

English Class
Period 1, lesson 3

Slide 1 - Diapositive

Lesson goals
  • I know how to use the present simple in a sentence.
  • I know the words I have to study for the test.

Slide 2 - Diapositive

Lesson plan
  • DuoLingo
  • Repeat previous lesson (to be and personal pronouns)
  • New grammar: Present Simple
  • Work in Learnbeat
  • Work in Stepping Stones

Slide 3 - Diapositive

DuoLingo
- Log in op DuoLingo
- Oefenen 10 minuten
- Gebruik je oortjes voor de luisteroefeningen
- Sla de spreekoefeningen over

Slide 4 - Diapositive

Kies het juiste werkwoord: ___ you from the Netherlands?
A
am
B
are
C
is
D
be

Slide 5 - Quiz

Wat is het juiste persoonlijke voornaamwoord voor de zin: "___ are my best friends"?
A
she
B
they
C
he
D
we

Slide 6 - Quiz

Welke vorm van 'to be' is correct in de volgende zin: "She ___ a teacher"?
A
is
B
are
C
am
D
be

Slide 7 - Quiz

Vul het juiste persoonlijke voornaamwoord in: "Tom and I are going to the park. ___ are walking."
A
you
B
he
C
we
D
they

Slide 8 - Quiz

Wat is de juiste vorm van 'to be' voor de zin: "I ___ a student"?
A
be
B
are
C
is
D
am

Slide 9 - Quiz

Present Simple
- De present simple gebruik je om te praten over dingen die altijd waar zijn, gewoonten en feiten. In het Engels veranderen werkwoorden een beetje, afhankelijk van wie de actie uitvoert (het onderwerp).
- Voor I, you, we en they gebruik je de gewone vorm van het werkwoord.
- Voor he, she en it voeg je een -s toe aan het werkwoord.

Slide 10 - Diapositive

Voorbeelden
I play football.
You like pizza.
He plays football.
She likes pizza.
They go to school.

Slide 11 - Diapositive

Uitzondering
Let op: Als het onderwerp he, she of it is, krijgt het werkwoord een -s aan het einde. Bij de meeste werkwoorden voeg je gewoon -s toe, maar bij sommige werkwoorden verandert de spelling een beetje. 

Bijvoorbeeld:
I watch TV wordt -> He watches TV.
I go to school wordt -> She goes to school.
I do my homework wordt -> He does his homework

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Vidéo

Welke vorm van het werkwoord is juist: "She ___ to music every day"?
A
listen
B
listens
C
listened
D
listening

Slide 14 - Quiz

Vul de juiste vorm van het werkwoord in: "They ___ in a big house."
A
live
B
lives
C
living
D
lived

Slide 15 - Quiz

Kies het juiste antwoord: "He always ___ his homework after school."
A
do
B
doing
C
does
D
did

Slide 16 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het werkwoord in de zin: "We ___ pizza on Fridays."
A
eats
B
ate
C
eating
D
eat

Slide 17 - Quiz

Welke vorm van het werkwoord is correct: "My brother ___ football on Saturdays."
A
play
B
playing
C
plays
D
played

Slide 18 - Quiz

Slide 19 - Diapositive

Closing
Denk aan het volgende:
- Zijn alle opdrachten van de les nagekeken en verbeterd?
- Heb je de toets van hoofdstuk 1 in je Plenda staan (1 oktober)? 
- Heb je in je Plenda al een planning gemaakt voor het leren van de toets?

Slide 20 - Diapositive

De toets (zie Magister - 1 oktober)
Toets Engels H1
In de toets moet je vragen beantwoorden over de volgende onderdelen:
- Present Simple
- To be 
- Pronouns
- Woordjes blz. 83, alleen onderdeel C en G
Waar kan je oefenen?
- In Learnbeat: 1.8. extra practice grammar
- De woordjes in Learnbeat: 1.10. woordjes oefenen
- Aantekeningen in je schrift
- Bladzijde in je boek (voor de grammar): 221



Slide 21 - Diapositive