Toets periode 2: lees- en luistervaardigheid

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1,2

Toets lees-en luistervaardigheid

De toets gaat over de thema's:

• boodschappen doen
• kleding kopen
• de winkelstraat
• de weg vragen/uitleggen.

woordenschat

We beginnen de toets met het overhoren van jullie woordenschat.

sleepvraag

De volgende vraag is een sleepvraag.

Zoek het antwoord bij de vraag.

Kann ich helfen?

Sonst noch was?

Wieviel kosten die Bananen?

Wieviel möchten Sie haben?

Haben Sie auch Erdbeeren?

Ich möchte auch noch Bananen.

Die kosten €1,90 das Kilo.

2 Kilo bitte.

Was ist das?

Wat staat er op het plaatje

1. Zuchini
2. Erdbeere
3. Trauben
4. Obst

Groente

Wat staat er op het plaatje?

1. Obst
2. Salat
3. Paprika
4. Gemüse

Maak de volgende sleepvraag door de vertalingen bij elkaar te zoeken

die Hose

das T-Shirt

der Pullover

die Jacke

das Kleid

schwarz

die Mütze

der Schuh

die Kleidung

grün

hellblau

de broek

het T-shirt

de trui

het jack, vest

de jurk

zwart

de muts

de schoen

de kleding

groen

lichtblauw

einkaufen

kaufen

kosten

zahlen, bezahlen

helfen

brauchen

mit Karte zahlen

suchen

sonst

billig

teuer

pinnen

betalen

boodschappen doen

anders, verder

kopen

goedkoop

nodig hebben

duur

kosten

helpen

zoeken

die Konditorei

Metzger/Fleischerei

die Tankstelle

die Drogerie

die Bäckerei

das Gemüse geschäft

der Supermarkt

das Kleidungs geschäft

die Eisdiele

de drogist

de supermarkt

de banketbakker

de ijssalon

de kledingwinkel

de slager

het tankstation

de bakkerij

de groentewinkel

leesvaardigheid

Bij open vragen geef je antwoord in het Nederlands!!

Einkaufen im Supermarkt (A1)

Frau Meier geht heute zum Supermarkt. Ihr Mann ist nicht zu Hause und sie nimmt den Bus. An der Haltestelle trifft sie ihre Freundin Frau Schmidt. Frau Schmidt will auch zum Supermarkt.

Frau Meier: “Das ist super! Dann fahren wir zusammen!”.
Frau Schmidt: “Ja, wir kaufen ein. Danach trinken wir Kaffee und essen Kuchen. Im Café neben dem Supermarkt gibt es sehr guten Kuchen.”
Frau Meier: “Gute Idee!”.

Mevrouw Meier en Mevrouw Schmidt....

1. rijden met de auto naar de supermarkt
2. rijden met de bus naar de supermarkt
3. ontmoeten elkaar voor de supermarkt
4. ontmoeten elkaar in het café

Frau Meier und Frau Schmidt gehen zusammen zum Supermarkt.

Frau Meier: “Ich brauche Tomaten. Mein Mann will Salat essen. Ich nehme zehn Tomaten.”
Frau Schmidt: “Tomaten sind gut. Ich kaufe fünf Tomaten. Da ist auch Kopfsalat.”

Frau Meier nimmt keinen Kopfsalat. Sie nimmt aber zwei Gurken. Frau Meier kauft auch ein Kilo Zwiebeln. Frau Schmidt will Brot kaufen.

Mevrouw Meier....

1. koopt 10 tomaten en geen sla
2. wil geen tomaten
3. wil sla en komkommer kopen
4. koopt brood in de supermarkt

Frau Meier: “Das Brot iim Supermarkt schmeckt nicht. Ich kaufe lieber Brot in der Bäckerei. Aber die Schokolade hier ist gut. Sie kostet nur 50 Cent. Ich nehme drei Tafeln Schokolade.”
Frau Schmidt: “Da ist noch ein Sonderangebot. Mineralwasser und Orangensaft sind billig.”
Frau Meier: “Orangensaft habe ich zu Hause. Aber ich brauche fünf Flaschen Mineralwasser.”

Mevrouw Meier....

1. eet geen brood
2. koopt brood in de supermarkt
3. koopt brood bij de bakker
4. kan het brood niet vinden

2 repen chocolade

1. heeft mevrouw Meier thuis liggen
2. koopt mevrouw Smid
3. koopt mevrouw Meier
4. kosten samen 1 Euro

Frau Schmidt kauft nur drei Flaschen Mineralwasser. Frau Meier und Frau Schmidt gehen an die Kasse. Dann gehen sie in die Konditorei Frau Schmidt trinkt eine Tasse Tee. Frau Meier mag lieber Kaffee. Sie bestellen zwei Stücke Schokoladenkuchen. Sie fahren mit dem Bus nach Hause.

Mevrouw Schmidt....

1. koopt 3 flessen sinaasappelsap
2. koopt 5 flessen mineraalwater
3. heeft thuis genoeg sinaasappelsap
4. koopt 3 flessen mineraalwater

Verkäufer: Kann ich Ihnen helfen?

Inge: Ja, ich suche eine lange Hose

Verkäufer: Welche Größe haben Sie denn?

Inge: Ich habe Größe 38 oder 40

Verkäufer: Wir haben hier eine schwarze Hose in 40 und eine grüne in 38.

Inge: Die grüne Hose mag ich nicht. Die Farbe ist häßlich.

Kann ich die schwarze Hose anprobieren?

Verkäufer: Gern. Gegenüber der Kasse sind die Umkleidekabinen .

 

Im Modegeschäft.

Waar is Inge naar op zoek?

1. een broek
2. een jurk
3. een jeans
4. een trui

Wat voor een kledingmaat heeft Inge?

Wat vindt Inge van de groene broek?

1. Ze vindt hem mooi. maar hij is te groot.
2. Ze vindt hem mooi en ze wil hem aanpassen
3. Ze vindt de groene kleur lelijk
4. Ze vindt de broek niet mooi omdat hij niet goed past

Waar bevinden zich de pashokjes?

Inge : Die Hose gefällt mir. Wie teuer ist sie?

Verkäufer: Sie ist im Angebot und kostet 35 Euro.

Inge: Das ist aber billig. Der Schnitt ist perfekt für mich.Haben Sie dieses Model auch noch in blau?Dann kaufe ich beide.

Verkäufer: Mal sehen. Ja wir haben diese Hose noch in blau.

Inge: Ich nehme sie. Kann ich mit Karte bezahlen?

Verkäufer: Natürlich. Kommen Sie mit zur Kasse?

 Inge: Vielen Dank. Der Service war sehr gut.

Verkäufer: Ich wünsche Ihnen nog einen schönen Tag. Auf Wiedersehen.

Waarom koopt Inge 2 broeken?

1. Ze zijn niet duur en ze vindt blauw een mooie kleur.
2. Ze zijn goedkoop en ze zitten heel goed.

1. 1 is goed
2. 2 is goed
3. 1 en 2 zijn goed
4. 1 en 2 zijn fout

Inge is heel tevreden over de verkoper.
Aan welke zin in de tekst kan je dat zien?
Schrijf deze zin over.

luistervaardigheid

Bij open vragen geef je antwoord in het Nederlands

Beim Bäcker.

Je gaat luisteren naar een gesprek bij de bakker.

Bij open vragen antwoord je in het Nederlands!!

Wat kost een half brood

Wat voor brood koopt de mevrouw uiteindelijk?

1. een heel wit en een half bruin
2. een half wit brood en een half bruin brood
3. een half rogge brood en een heel wit brood
4. een half wit brood en een half volkorenbrood

Hoeveel moet de mevrouw uiteindelijk betalen?

Im Gemüseladen

Je gaat luisteren naar een gesprek in de groentenwinkel

Bij open vragen antwoord je in het Nederlands!!

Wat voor een product is in de aanbieding en hoeveel kost het per kilo?

Einkaufen in den Supermarkt

Lars en Emre hebben een feest aan gaan boodschappen doen in de supermarkt.

---> Luister naar het filmpje op de volgende dia en beantwoord de vragen:

Hoeveel zakken chips kopen de jongens voor het feest?

1. 3
2. 5
3. 7
4. 8

Lars merkt aan de kassa dat hij 1 euro te weinig heeft om te betalen. Wat doet hij?

1. Hij leent 1 euro van Emre
2. Hij legt 1 zak chips terug.

De mevrouw aan de kassa neemt afscheid door ze...

1. een fijne dag te wensen
2. een fijne avond te wensen
3. een fijn feest te wensen.

Wo ist hier .............?

Je gaat luisteren naar een fragment waar de weg wordt uitgelegd. Klik op de luidspreker en gebruik de plattegrond.

Je begint bij restaurant Dal Baffo. (boven in het plaatje)

Wat is het eindpunt van de uitleg. 

Wat is het eindpunt van de uitleg?

1. Stadshotel Boerland
2. het station
3. de dierentuin
4. bioscoop Utopolis