De conjunctuur is in een recessie terecht gekomen.
Slide 9 - Quiz
Hoe zou je laag conjunctuur ook kunnen noemen?
A
Economische crisis
B
Recessie
C
Dipje
D
Dieptepunt
Slide 10 - Quiz
Zorgt een slechte conjunctuur voor tijdelijke of structurele werkeloosheid?
A
Tijdelijk
B
Structurele
Slide 11 - Quiz
Hoe verzwakt een laag consumentenvertrouwen de conjunctuur?
A
Consumenten gaan veel besteden
B
Consumenten houden extra geld achter de hand
Slide 12 - Quiz
Twee beweringen over de conjunctuur. I. Bij onderbesteding is er meer inflatie. II. Bij overbesteding is er conjuncturele werkloosheid. Welke bewering(en) is/zijn goed?
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout
Slide 13 - Quiz
Twee visies
Klasieken
Keynes
Slide 14 - Diapositive
Klassieken
Werkloosheid bestrijden door loonkosten te verlagen (Adam Smith, 1779)
Theorie kan effectief zijn bij onderbesteding in een land en in het buitenland niet. Levert dit geen concurrentievoordeel op, dan schadelijk voor economie (erger)
Slide 15 - Diapositive
De theorie van Keynes
Slide 16 - Diapositive
Keynes
Loondaling in laagconjunctuur lost de werkeloosheid niet op.
boek: De algemene theorie over werkgelegenheid, rente en geld
Grondlegger: keynesiaanse economie
Economisch beleid bij crisis: Overheid moet ingrijpen
Slide 18 - Diapositive
Keynes
Lonen moeten omhoog
Overheid moet ingrijpen en zorgen voor extra vraag als de bestedingen van particulieren achter blijven
Overheid kan: 1. bestedingen van de overheid zelf veranderen.
2. particulieren moeten meer of minder besteden (Belastingen, soc. premies en overdrachten
Slide 19 - Diapositive
Multipliereffect
Slide 20 - Diapositive
3. Keynesiaans model
'De overheid moet ingrijpen als het slecht gaat met de economie.'
Als het goed gaat moet de overheid juist ' achterover leunen' .
Slide 21 - Diapositive
Basismodel Keynes totaal
Slide 22 - Diapositive
Twee beweringen. I. Volgens Keynes zijn gedurende een laagconjunctuur door marktwerking de lonen en prijzen niet star. II. Volgens de Klassieken zal tijdens een laagconjunctuur stimulering van de vraag de productie op lange termijn verhogen.
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout
Slide 23 - Quiz
Welke rij economen worden gezien klassieke economen?
A
Adam Smith, David Ricardo, Jean Baptiste Say en John Stuart Mill.
B
Adam Smith, Alfred Walras, Thomas Malthus en David.Ricardo.
C
Adam Smith, Thomas Malthus, Jules Dupuit en David Ricardo.
D
Adam Smith, Thomas Malthus, John Stuart Mill en Léon Walras.
Slide 24 - Quiz
5. Twee beweringen. I. Op korte termijn bepaalt de productiecapaciteit de productie en het inkomen. II. Als de bestedingen lager zijn dan de productiecapaciteit, spreken we van onderbesteding.