Oefenvragen CRISIS 'Conjunctuur'

5H economie SE6 CRISIS, wat is..... 
Valutareserve?
Kapitaalimport, kapitaalexport?
Hoe kan de inflatie beïnvloed worden door:
- de totale bestedingen?
- de werkgelegenheid?
Verkeersvergelijking van Fisher
Welke interventies kennen we?



1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

5H economie SE6 CRISIS, wat is..... 
Valutareserve?
Kapitaalimport, kapitaalexport?
Hoe kan de inflatie beïnvloed worden door:
- de totale bestedingen?
- de werkgelegenheid?
Verkeersvergelijking van Fisher
Welke interventies kennen we?



Slide 1 - Diapositive

5H economie SE6 CRISIS, wat is..... 
Valutareserve? 
De vreemde valutareserve van een land. De valutareserve neemt toe door een overschot op de betalingsbalans en neemt af door een tekort op de betalingsbalans.




Slide 2 - Diapositive

5H economie SE6 CRISIS, wat is..... 
Kapitaalimport: Ontvangsten op de kapitaalrekening van de betalingsbalans. Voorbeeld voor Nederland: buitenlandse investeringen en beleggingen in Nederland en uit het buitenland ontvangen leningen.

Uitgaven op de kapitaalrekening van de betalingsbalans. Voorbeeld voor Nederland: Nederlandse investeringen en beleggingen in het buitenland en aan het buitenland verleende kredieten.






Slide 3 - Diapositive

5H economie SE6 CRISIS, wat is..... 
Hoe kan de inflatie beïnvloed worden door:
- de totale bestedingen?
- de werkgelegenheid?
Let op oorzaak en gevolg! Het gevolg is hier de beïnvloeding (dus verandering) van de inflatie (= stijging prijspeil)

Denk aan EV > PC (vraag en aanbod)

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

5H economie SE6 CRISIS, wat is..... 
Hebben jullie zelf nog vragen......... ?

Is de toets moeilijk? Ja!

Zet ajb heel duidelijk de naam van je docent op het werk dat je inlevert! 

Slide 7 - Diapositive

5H economie CRISIS 'Conjunctuur'
Gebruik deze meerkeuzevragen om te oefenen voor het SE6

Let op! Dit zijn oefenvragen, in SE6 komen geen meerkeuzevragen voor. Alleen open vragen.
Dit zijn kennisvragen. In het SE vooral vaardigheden!
Maar zonder kennis geen inzicht.

Slide 8 - Diapositive

Welke stelling is goed of fout?
I. Conjuncturele werkloosheid is op te lossen door een vergroting van de (overheids)bestedingen.
II. Bij overbesteding ontstaat meestal een ruime arbeidsmarkt.
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 9 - Quiz

Welke stelling is goed of fout?
I. Onderbesteding leidt tot conjuncturele werkloosheid.
II. Wanneer het nationale product van een land aanzienlijk minder groeit dan in het voorgaande jaar, spreken we van een recessie.


A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 10 - Quiz

Twee beweringen over de conjunctuur.
I. Bij onderbesteding is er meer inflatie.
II. Bij overbesteding is er conjuncturele werkloosheid.
Welke bewering(en) is/zijn juist?
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 11 - Quiz

Twee beweringen over de conjunctuur.
I. Overbesteding houdt in dat de bestedingen groter zijn dan de productiecapaciteit.
II. Bij bestedingsevenwicht dalen de prijzen.
Welke bewering(en) is/zijn juist?
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 12 - Quiz

De economie ontwikkelt zich in conjunctuurgolven.
Deze worden veroorzaakt door schommelingen in .....


A
de productiecapaciteit
B
de export
C
de effectieve vraag
D
de consumptieve bestedingen

Slide 13 - Quiz

Krantenkop 1:"Import van Nederland neemt sterk af".
Krantenkop 2:"Nederlandse bedrijven zien hun voorraden toenemen".

De conjunctuur in Nederland ............

A
verslechtert
B
blijft gelijk
C
verbetert

Slide 14 - Quiz

Krantenkop 1:"Meer vraag naar uitzendkrachten".
Krantenkop 2:"Vertrouwen consument in economie blijft gelijk".

De conjunctuur in Nederland ............
A
verslechtert
B
blijft gelijk
C
verbetert

Slide 15 - Quiz

De theorie van Klassieken verklaart het ontstaan van ...I... werkloosheid, waarbij de hoogte van de lonen een rol speelt.
In deze theorie wordt vooral gekeken naar het ...II .... van het loon.


A
I = conjuncturele, II = kostenaspect
B
I = conjuncturele, II = koopkrachtaspect
C
I = structurele, II = kostenaspect
D
I = structurele, II = koopkrachtaspect

Slide 16 - Quiz

Wanneer in een land het marktmechanisme vrij spel heeft, zullen bij een ruime arbeidsmarkt .....

A
de prijzen van de producten dalen
B
de prijzen van de producten stijgen
C
de lonen van de werknemers dalen
D
de lonen van de werknemers stijgen

Slide 17 - Quiz

De theorie van Keynes verklaart het ontstaan van ...I... werkloosheid, waarbij de hoogte van de lonen een rol speelt.
In deze theorie wordt vooral gekeken naar het ...II .... van het loon.


A
I = conjuncturele, II = kostenaspect
B
I = conjuncturele, II = koopkrachtaspect
C
I = structurele, II = kostenaspect
D
I = structurele, II = koopkrachtaspect

Slide 18 - Quiz

De volgende schematische weergave:
"Lonen ↑↑ → Effectieve vraag ↑↑ → Productie ↑↑ → Inkomens ↑↑ → Effectieve vraag ↑↑ → enz."" is een redenering van een klassieke econoom.

A
juist
B
onjuist

Slide 19 - Quiz

De volgende schematische weergave
"Lonen ↑↑ → Prijzen ↑↑ → Internationale concurrentiepositie ↓↓ → Export ↓↓ → Productie ↓↓ → Werkgelegenheid ↓↓" is een redenering van een klassieke econoom.

A
juist
B
onjuist

Slide 20 - Quiz

Twee beweringen over de overheid.
I. Overheid moet bij onderbesteding volgens Klassieke economen ingrijpen.
II. Overheid moet bij onderbesteding volgens Keynesiaanse economen de bestedingen verlagen.
Welke bewering(en) is/zijn juist?
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 21 - Quiz

De bezettingsgraad is .......

A
productie/ productiecapaciteit
B
productiecapaciteit/ productie
C
afzet/productie
D
productie/afzet

Slide 22 - Quiz

Welke stelling is goed of fout?
I. De bezettingsgraad is de verhouding tussen afzet en productie van een land.
II. Wanneer de effectieve vraag groter is dan de normale bezetting van de productiecapaciteit ontstaat bestedingsinflatie.
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 23 - Quiz