Vraagwoorden uitleg

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo lwoo
• Leerjaar 1

Dit is een zin: Ik eet een appel.

Dit is een vraag: Wat eet jij?

Een vraagteken - ?

Wie, wat, waar, wanneer, hoe, waarom?

Wie 

Wat

Waar

Wanneer

Waarom

Hoe

Wie, wat, waar, wanneer, hoe, waarom?

Dit zijn vraagwoorden

Wie - een persoon of groep

Wie, wat, waar, wanneer, hoe, waarom?

Wie is jouw docent?

Wie vind jij aardig?

Wie is jouw vriend?

Wie heeft een blauwe trui?

Wie is haar vriendin?

Wie, wat, waar, wanneer, hoe, waarom?

wat - niet een persoon (dingen)

Wie, wat, waar, wanneer, hoe, waarom?

Wat eet jij?

Wat doe jij?

Wat heb je in de tas?

Wat is het leukste spel?

Wat kan jij heel goed?

Wie, wat, waar, wanneer, hoe, waarom?

waar - een plaats 

Wie, wat, waar, wanneer, hoe, waarom?

Waar is jouw tas?

Waar is de kantine?

Waar ga je voetballen?

Waar is de winkel?

Waar doe jij sporten?

Wie, wat, waar, wanneer, hoe, waarom?

wanneer - een tijd, dag, maand, jaar...

Wie, wat, waar, wanneer, hoe, waarom?

Wanneer ga jij naar huis?

Wanneer is het vakantie?

Wanneer kom je op school?

Wanneer is het pauze?

Wanneer doe jij sporten?

Wie, wat, waar, wanneer, hoe, waarom?

hoe - een manier, een middel

Wie, wat, waar, wanneer, hoe, waarom?

Hoe ga jij naar huis?

Hoe leer jij Nederlands?

Hoe ga jij naar de film?

Hoe ga jij naar school?

Hoe leer jij voor de toets?

Wie, wat, waar, wanneer, hoe, waarom?

waarom - een reden

Wie, wat, waar, wanneer, hoe, waarom?

Waarom luister jij niet?

Waarom ga jij naar huis?

Waarom heb jij geen iPad mee?

Waarom eet jij geen vlees?

Waarom maak jij ruzie?

Wie, wat, waar, wanneer, hoe, waarom?

WIE vraagt naar:

1. personen
2. reden
3. dingen
4. op wat voor manier

WAT vraagt naar

1. personen
2. een plaats
3. dingen
4. een tijd

HOE vraagt naar

1. op wat voor manier
2. de tijd
3. iemands leeftijd
4. de reden

HOE LAAT vraagt naar

1. op wat voor manier
2. de tijd
3. iemands leeftijd
4. het aantal

WAAR vraagt naar

1. een reden
2. een manier
3. een plaats
4. de tijd

WAAROM vraagt naar

1. een plaats
2. een reden
3. een leeftijd
4. om hoe laat

WANNEER

1. een jaartal
2. ochtend, middag of avond
3. een dag
4. een tijd in iemands leven

Vraag naar de reden dat
Mouna te laat is

Vraag om welke tijd de les begint.

Vraag welke persoon te laat is.

Vraag op welke dag
de vakantie begint.

... gaat naar het zwembad?

1. Wat
2. Wie
3. Waar
4. Hoe

... is je tas?

1. Wanneer
2. Wat
3. Wie
4. Waar

... begint de les?

1. Hoe laat
2. Welke
3. Wanneer
4. Wie

... boeken wil je lezen?

1. Welke
2. Waar
3. Wat
4. Hoeveel

... broers en zussen heb je?

1. Waar
2. Wat
3. Hoeveel
4. Wie

... is de docent?

1. Waar
2. Welke
3. Wie
4. Wat

... wil je eten?

1. Wie
2. Wat
3. Wanneer
4. Waar

... is het station?

1. Waar
2. Wie
3. Wat
4. Hoe

... ga je naar school?

1. Waar?
2. Waarom?
3. Wie?
4. Wat?

vragen?