klas 2 Latijn start

klas 2 Latijn start
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
LatijnMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

klas 2 Latijn start

Slide 1 - Diapositive

Wat is leuk aan Latijn?

Slide 2 - Carte mentale

Moeilijk bij Latijn?

Slide 3 - Carte mentale

Waarover wil je meer leren?

Slide 4 - Question ouverte

Wat is congruentie?

Slide 5 - Question ouverte

Betrekkelijk voornaamwoord
De man, die daar loopt, is mijn vriend

De man, die jij ziet, is mijn vriend

Welk verschil tussen 1e en 2e 'die'?

Slide 6 - Diapositive

Betrekkelijk voornaamwoord
In de eerste zin: onderwerp
In de tweede zin: lijdend voorwerp

Maar: slaat in beide zinnen terug op de man (onderwerp)

Slide 7 - Diapositive

De man, die je ziet
Betrekkelijk voornaamwoord: die

Verwijst naar?
= ?

Slide 8 - Diapositive

De man, die je ziet
Betrekkelijk voornaamwoord: die

De man: antecedent (belangrijke term!)

Slide 9 - Diapositive

Betrekkelijk voornaamwoord
De man, die daar loopt, is mijn vriend

De man, die jij ziet, is mijn vriend

Hoe noemen we het onderstreepte zinsdeel?

Slide 10 - Diapositive

Belangrijke termen
Betrekkelijk voornaamwoord
Antecedent
Betrekkelijke bijzin

Slide 11 - Diapositive

 Andere naamval
Vir, qui venit, amicus est.
De man, die komt, is een vriend.

Vir
, quem vides, amicus est.
De man, die je ziet, is een vriend.

Slide 12 - Diapositive

LA: gedeeltelijke congruentie
Puella, quae venit, amica est.
Het meisje, dat komt, is een vriendin.

Puellae
, quas vides, amicae sunt.
De meisjes,  die je ziet, zijn vriendinnen.

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

dat ev
gen ev
dat mv
abl ev
nom mv
cui
cuius
quae
quibus
quo

Slide 15 - Question de remorquage

Voorbeelden naamvallen
Vir, cuius canem vides, amicus est.

Slide 16 - Diapositive

Voorbeelden naamvallen
Vir, cuius canem vides, amicus est.
De man, van wie/wiens hond je ziet, is een vriend.

Slide 17 - Diapositive

Urbem, quae aedificamus, Romam vocamus.
A
De stad, waarin wij bouwen, noemen wij Rome.
B
De gebouwde stad noemen wij Rome.
C
De stad, die wij bouwen, noemen wij Rome.
D
Welke stad die gebouwd is noemen wij Rome?

Slide 18 - Quiz

Populus, cuius rex erat Romulus, Romae vivebat.
A
Romulus was koning van het volk dat in Rome leefde.
B
Het volk dat Romulus als koning had, leefde in Rome.
C
Het volk, waarvan Romulus koning was, leefde in Rome.
D
Welk volk had Romulus als koning en leefde in Rome?

Slide 19 - Quiz

Urbs, cui muros Romulus aedificabat, erat Rome.
A
De stad, waarvoor Romulus muren bouwde, was Rome.
B
De stad, waarvan Romulus de muren bouwde, was Rome.
C
Romulus bouwde muren voor de stad, die Rome was.
D
De stad, die met muren door Romulus was gebouwd, was Rome.

Slide 20 - Quiz