BSR 27/1 2Aha Grammatica ZD 5 wg/ng en vz voorwerp

  • Lees de theorie op blz. 214.
  • Log alvast in op LessonUp.
  • Maak de startopdracht.
  • Klaar? Begin aan paragraaf 5.
Havo §5: WG of NG
Vwo §5: Voorzetselvoorwerp

Startopdracht:
2AHA
GRAMMATICA
ZINSDELEN
havo
Noteer van de onderstaande zinnen: pv, ow, wg OF ng.

* In 2021 verwoestte een vulkaanuitbarsting een deel van het eiland La Palma.
* Veel mensen zijn teleurgesteld in de huidige politiek.
timer
6:00
vwo
Noteer het voorzetselvoorwerp van de onderstaande zin.

* Na een gevaarlijke achtervolging gaven de overvallers zich over aan de politieagenten.
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

  • Lees de theorie op blz. 214.
  • Log alvast in op LessonUp.
  • Maak de startopdracht.
  • Klaar? Begin aan paragraaf 5.
Havo §5: WG of NG
Vwo §5: Voorzetselvoorwerp

Startopdracht:
2AHA
GRAMMATICA
ZINSDELEN
havo
Noteer van de onderstaande zinnen: pv, ow, wg OF ng.

* In 2021 verwoestte een vulkaanuitbarsting een deel van het eiland La Palma.
* Veel mensen zijn teleurgesteld in de huidige politiek.
timer
6:00
vwo
Noteer het voorzetselvoorwerp van de onderstaande zin.

* Na een gevaarlijke achtervolging gaven de overvallers zich over aan de politieagenten.

Slide 1 - Diapositive

  • Havo: Je kunt bepalen of een zin een werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde bevat. 
  • Vwo: Je weet wat een voorzetselvoorwerp is en hoe je deze kunt vinden.
Lesdoelen

Slide 2 - Diapositive

In deze les gaan we:
  • De startopdracht bespreken;
  • de uitleg behandelen van paragraaf 5;
  • checkmoment;
  • opdrachten paragraaf 5 maken;
  • de studiewijzer bijwerken en aanvullen.

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Na een gevaarlijke achtervolging gaven de overvallers zich over aan de politieagenten.

vv = aan de politieagenten
















Havo:.
* In 2021 verwoestte een vulkaanuitbarsting een deel van het eiland La Palma.
pv = verwoestte
ow = een vulkaanuitbarsting.
wg = verwoestte (want het ow 'doet' iets)
ng  =  -


* Veel mensen zijn teleurgesteld in de huidige politiek.
pv = zijn
ow = veel mensen
wg = -
ng = zijn [teleurgesteld] (want het ow 'is' iets)











Vwo:.

Slide 5 - Diapositive

Hoe ging de startopdracht?
😒🙁😐🙂😃

Slide 6 - Sondage

Werkwoordelijk
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin. Ze zeggen wat het onderwerp (mens, dier of ding) doet of ondergaat. De persoonsvorm is altijd een onderdeel van het werkwoordelijk gezegde.
Als er meer werkwoorden in de zin staan, horen die er ook bij.
gezegde (wg)

Slide 7 - Diapositive

Werkwoordelijk
  • Bepaal welke woorden werkwoorden zijn.
  • Deze woorden vormen samen het werkwoordelijk gezegde.
  • Delen van een scheidbaar werkwoord horen ook bij het wg.

    De bezorger heeft het pakketje gisteravond afgeleverd.
gezegde (wg)

Slide 8 - Diapositive

"Lotte heeft de lasergamehighscore binnengesleept."
Wat is het *werkwoord*elijk gezegde?

Slide 9 - Question ouverte

Naamwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde (wg) zegt wat iemand of iets doet. Het naamwoordelijk gezegde (ng) zegt wat iemand of iets is of wordt. Dat is het verschil.
Let goed op: Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit een werkwoordelijk deel en een [naamwoordelijk deel].
De voetbaltrainer is streng. ng = is [streng].

Slide 10 - Diapositive

Naamwoordelijk gezegde
Je vindt het naamwoordelijk gezegde in vier stappen:
1. Stel vast of er een koppelwerkwoord in de zin staat: zijn, worden, blijven, lijken, blijken, schijnen.
2. Stel vast of het onderwerp iets doet of iets is/wordt.
3. Wat + wg + onderwerp = naamwoordelijk deel.
4. Noteer het naamwoordelijk gezegde als volgt:
pv + [nw. deel] + overige werkwoorden.

Slide 11 - Diapositive

Verschil tussen wg en ng herkennen
Stap 1: Noteer de persoonsvorm en het onderwerp
Stap 2: Vraag: doet het ow iets? Of is/wordt het ow iets?
Stap 3: Doet het ow iets? Dan heb je een wg.
            Is of wordt het ow iets? Dan heb je een ng.

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde?

Zijn vader reist maandelijks naar het buitenland voor zijn werk.


A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 14 - Quiz

Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde?

Mijn opa en oma zijn vroeger slager geweest.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 15 - Quiz

Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde?

Mijn broer geeft les op een basisschool in Rotterdam.



A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 16 - Quiz

''Ik weet wel hoe ik kan bepalen of een zin een werkwoordelijk gezegde of een naamwoordelijk gezegde bevat.''
1 = (nog) niet 10 = dat komt wel goed
110

Slide 17 - Sondage

pv = 
ow = 
wg of ng  =
lv =

pv = 
ow = 
wg of ng =
lv =
De finalisten van het Junior Songfestival / zingen /
liedjes met een boodschap. 
Rode rozen / zijn / altijd / een symbool van liefde / geweest.  

Slide 18 - Diapositive

pv = zingen
ow = De finalisten van het Junior Songfestival
wg of ng  =  zingen (want ze doen iets)
lv = liedjes met een boodschap.


pv = zijn
ow = Rode rozen
wg of ng = zijn [een symbool van liefde] geweest 
lv = -
De finalisten van het Junior Songfestival / zingen /
liedjes met een boodschap. 
Rode rozen / zijn / altijd / een symbool van liefde / geweest.  

Slide 19 - Diapositive

Voorzetselvoorwerp
Een zinsdeel dat begint met een voorzetsel wat hoort bij het werkwoord noem je een voorzetselvoorwerp.

Ik reken op je komst.
'rekenen op' is een vaste combinatie
op je komst = voorzetselvoorwerp

Slide 20 - Diapositive

Voorzetselvoorwerp

Slide 21 - Diapositive

Voorzetsel
voorwerp 
  • Een voorzetselvoorwerp begint  altijd met een vast voorzetsel. 
  • Een voorzetselvoorwerp komt voor bij werkwoorden met een vast voorzetsel. 
  • Het voorzetsel verbindt het voorzetselvoorwerp met het gezegde.

Slide 22 - Diapositive

Aan het werk
Wat?
Cursus 5, paragraaf 5.
Zowel havo als  vwo: Opdracht 1 t/m 6.
In je online boek (Magister -> leermiddelen).
Hoe?
Keuze: zelfstandig of in tweetallen.

Hulp
De 4 B's en het oogje.
Tijd
Timer.
Klaar?
Keuze 1: Verder oefenen in de online trainer.
Keuze 2: Opdracht 7 maken (verdieping).
Keuze 3: Eigen keuze, namelijk ...
timer
15:00

Slide 23 - Diapositive

  • Hoofddoel: Je kunt bepalen of een zin een werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde bevat. 
  • Plusdoel: Je kunt zelf zinnen maken met een wg en een ng.
Lesdoelen

Slide 24 - Diapositive

Havo: Wat is het verschil tussen een werkwoordelijk en een naamwoordelijk gezegde? Probeer het in je eigen woorden uit te leggen.

Vwo: Leg uit wat een voorzetselvoorwerp is.


Slide 25 - Question ouverte

Havo: Maak zelf twee zinnen over een giraffe.
In zin 1 zit een WG en in zin 2 een NG. Benoem ook jouw WG en NG.

Vwo: maak zelf een zin over een neushoorn met een
voorzetselvoorwerp erin. Benoem ook jouw voorzetselvoorwerp.
timer
3:00

Slide 26 - Question ouverte

Hoe ging dit 'nieuwe' zinsdeel je af?

Zet deze emoji ook in je studiewijzer bij paragraaf 5.
😒🙁😐🙂😃

Slide 27 - Sondage