Woordsoorten: zelfstandig naamwoord en lidwoord

Grammatica
1 thavo
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 90 min

Éléments de cette leçon

Grammatica
1 thavo

Slide 1 - Diapositive

ZINSDELEN

1 persoonsvorm
2 onderwerp
3 werkwoordelijk gezegde
4 lijdend voorwerp
5 meewerkend voorwerp
6 bepalingen (tijd, plaats etc.)
WOORDSOORTEN

1 lidwoord
2 zelfstandig naamwoord
3 bijvoeglijk naamwoord
4 persoonlijk voornaamwoord
5 bezittelijk voornaamwoord
5 voorzetsels

Slide 2 - Diapositive

lesdoelen
1. Ik kan zelfstandige naamwoorden en lidwoorden in zinnen herkennen 

Slide 3 - Diapositive

Welke lidwoorden ken je nog?

Slide 4 - Carte mentale

Wat weet je nog over zelfstandige naamwoorden

Slide 5 - Carte mentale

Zelfstandig naamwoord
1. Een woord voor een mens, plant, dier, ding of gevoel.
  • Mens: jongen
  • plant: cactus
  • dier: hond
  • ding: wolk
  • gevoel: liefde

Slide 6 - Diapositive

Zelfstandig naamwoord
2. Een eigennaam is een zelfstandig naamwoord.
  • Jan
  • Berkay
  • Vince
  • Johannis (de) Zeeuw
  • de Waal
  • De Heister

Slide 7 - Diapositive

Zelfstandig naamwoord
3. Heeft meestal een enkelvoud en een meervoud.
  • Lengte - lengtes
  • kwal - kwallen
  • melk, onzin, rijst, zand, benzine  - geen meervoud

Slide 8 - Diapositive

Zelfstandig naamwoord
4. Je kunt er een verkleinwoord van maken. 
  • gas - gasje
  • been - beentje
  • stoplicht - stoplichtje
  • honger, Jansentje - geen verkleinwoord

Slide 9 - Diapositive

Zelfstandig naamwoord
5. Je kunt er vaak een lidwoord (de, het of een) voor zetten. 
  • poes - de poes
  • museum - het museum
  • rijst - krijgt nooit een lidwoord

Slide 10 - Diapositive

Samengevat: zelfstandig naamwoord
  1. Een woord voor een mens, plant, dier, ding of gevoel.
  2. Een eigennaam is een zelfstandig naamwoord.
  3. Heeft meestal een enkelvoud en een meervoud.
  4. Je kunt er een verkleinwoord van maken. 
  5. Je kunt er vaak de, het of een voor zetten. 

Slide 11 - Diapositive

VWO:
czn = concreet zelfstandig naamwoord
Je kunt het aanraken/ vastpakken
azn = abstract zelfstandig naamwoord
Je kunt het niet aanraken/ het bestaat niet/ denkbeeldige personen of zaken (heksen, luilekkerland, elfen, Zweintein, ... )
zn-e = eigennaam
De naam van een persoon : Anniek, Frits



Slide 12 - Diapositive

Lidwoord
- Er zijn maar 3 lidwoorden: de, het en een.
- Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord.
Het meisje dat ik onlangs in de bieb zag heeft een prachtig boek gekozen. 

Ik heb het nog niet gezien. : het = geen lidwoord
Het is erg mooi weer. : het is geen lidwoord

Slide 13 - Diapositive

Maak twee zinnen met het woord kussen. In de eerste zin is het een werkwoord en in de tweede zin een zelfstandig naamwoord. De zinnen moeten tenminste 7 woorden lang zijn.

Slide 14 - Question ouverte

Aan de slag
 Maak de opdrachten 
1 in je boek
 2 in je schrift
 3 in je boek
4 in je schrift. van blz. 207

Slide 15 - Diapositive



In het huis van mijn vriend wonen weinig mensen.
Hoeveel zelfstandige naamwoorden zie je in de volgende zin?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 16 - Quiz

Het
A
Bepaald lidwoord
B
Onbepaald lidwoord

Slide 17 - Quiz



Vakanties voor het najaar zijn razend populair.
Hoeveel zelfstandige naamwoorden zie je in de volgende zin?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 18 - Quiz

Een
A
Bepaald lidwoord
B
Onbepaald lidwoord

Slide 19 - Quiz



Veel mensen geven hun kleding een tweede leven door ze door te geven aan anderen.
Hoeveel zelfstandige naamwoorden zie je in de volgende zin?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 20 - Quiz

de
A
Bepaald lidwoord
B
Onbepaald lidwoord

Slide 21 - Quiz

Huiswerk:
Maak H1 zelfstandig naamwoord en lidwoord.
Verder werken mag, volg de studiewijzer.

Slide 22 - Diapositive