Woordsoorten: zelfstandig naamwoord en lidwoord

Lesprogramma 
Lesdoelen
Uitleg: Grammatica zelfstandig naamwoord en lidwoord
Opdracht: Maak H1 zelfstandig naamwoord en lidwoord
Afsluiten
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 90 min

Éléments de cette leçon

Lesprogramma 
Lesdoelen
Uitleg: Grammatica zelfstandig naamwoord en lidwoord
Opdracht: Maak H1 zelfstandig naamwoord en lidwoord
Afsluiten

Slide 1 - Diapositive

woordsoorten
zelfstandige naamwoorden en lidwoorden
thavo 1

Slide 2 - Diapositive

Doelen
1. Ik kan zelfstandige naamwoorden en lidwoorden in zinnen herkennen 

Slide 3 - Diapositive

Zelfstandig naamwoord
  1. Een woord voor een mens, plant, dier, ding of gevoel.
  2. Een eigennaam is een zelfstandig naamwoord.
  3. Heeft meestal een enkelvoud en een meervoud.
  4. Je kunt er een verkleinwoord van maken. 
  5. Je kunt er vaak een lidwoord (de, het of een) voor zetten. 

Slide 4 - Diapositive

Zelfstandig naamwoord
1. Een woord voor een mens, plant, dier, ding of gevoel.
  • Mens: jongen
  • plant: cactus
  • dier: hond
  • ding: wolk
  • gevoel: liefde

Slide 5 - Diapositive

Zelfstandig naamwoord
2. Een eigennaam is een zelfstandig naamwoord.
  • Jan
  • Annelies
  • Gert
  • Johannis (de) Zeeuw

Slide 6 - Diapositive

Zelfstandig naamwoord
3. Heeft meestal een enkelvoud en een meervoud.
  • Lengte - lengtes
  • kwal - kwallen
  • melk, onzin, rijst  - geen meervoud

Slide 7 - Diapositive

Zelfstandig naamwoord
4. Je kunt er een verkleinwoord van maken. 
  • gas - gasje
  • been - beentje
  • stoplicht - stoplichtje
  • honger, Jansentje - geen verkleinwoord

Slide 8 - Diapositive

Zelfstandig naamwoord
5. Je kunt er vaak een lidwoord (de, het of een) voor zetten. 
  • poes - de poes
  • museum - het museum
  • rijst - krijgt nooit een lidwoord

Slide 9 - Diapositive

Samengevat: zelfstandig naamwoord
  1. Een woord voor een mens, plant, dier, ding of gevoel.
  2. Een eigennaam is een zelfstandig naamwoord.
  3. Heeft meestal een enkelvoud en een meervoud.
  4. Je kunt er een verkleinwoord van maken. 
  5. Je kunt er vaak de, het of een voor zetten. 

Slide 10 - Diapositive

VWO:
czn = concreet zelfstandig naamwoord
Je kunt het aanraken/ vastpakken
azn = abstract zelfstandig naamwoord
Je kunt het niet aanraken/ het bestaat niet/ denkbeeldige personen of zaken (heksen, luilekkerland, elfen, Zweintein, ... )
zn-e = eigennaam
De naam van een persoon : Anniek, Frits



Slide 11 - Diapositive

Lidwoord
- Er zijn maar 3 lidwoorden: de, het en een.
- De woorden de en het zijn bepaald lidwoord (blw)
- Een noem je onbepaald lidwoord (olw). 
- Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord.
Het meisje dat ik onlangs in de bieb zag heeft een prachtig boek gekozen. 

Slide 12 - Diapositive

Aan de slag
Maken alle opdrachten van paragraaf 2

Slide 13 - Diapositive



In het huis van mijn vriend wonen weinig mensen.
Hoeveel zelfstandige naamwoorden zie je in de volgende zin?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 14 - Quiz

Het
A
Bepaald lidwoord
B
Onbepaald lidwoord

Slide 15 - Quiz



Vakanties voor het najaar zijn razend populair.
Hoeveel zelfstandige naamwoorden zie je in de volgende zin?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 16 - Quiz

Een
A
Bepaald lidwoord
B
Onbepaald lidwoord

Slide 17 - Quiz



Veel mensen geven hun kleding een tweede leven door ze door te geven aan anderen.
Hoeveel zelfstandige naamwoorden zie je in de volgende zin?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 18 - Quiz

de
A
Bepaald lidwoord
B
Onbepaald lidwoord

Slide 19 - Quiz

Huiswerk:
Maak H1 zelfstandig naamwoord en lidwoord.
Verder werken mag, volg de studiewijzer.

Slide 20 - Diapositive