Lesbrief Werk en Werkloosheid (H1 tm 4) + Lesbrief Crisis

• Economie
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

Herhaling lesbrief Werk en Werkloosheid

De p/a-ratio van de Nederlandse vrouwen is hoger dan die van de Nederlandse mannen. Deze uitspraak betekent dat ...

1. er in verhouding meer vrouwen werkloos zijn dan mannen.
2. vrouwen gemiddeld meer vakantiedagen hebben dan mannen.
3. vrouwen gemiddeld meer in deeltijd werken dan mannen
4. vrouwelijke fulltimers gemiddeld korter werken dan mannen.

In de zomervakantie hadden schaatsenverkopers weinig tot geen werk. Deze werkloosheid noem je ...

1. Structurele werkloosheid
2. Conjuncturele werkloosheid
3. Seizoenswerkloosheid
4. Frictiewerkloosheid

Er is sprake van investeren als ...

1. Pieter een boormachine koopt
2. Henk een opleiding volgt op de Avans-Hogeschool
3. de school een nieuwe printer koopt
4. de vader van Lisa een nieuwe voordeur koopt

Wanneer is er sprake van een krappe arbeidsmarkt?

1. Veel vacatures, veel werknemers
2. Veel vacatures, weinig werknemers
3. Weinig vacatures, veel werknemers
4. Weinig vacatures, weinig werknemers

Wanneer de p/a-ratio stijgt, stijgt het gemiddeld aantal uren per week per werknemer.

1. Juist
2. Onjuist

Twee beweringen:

1. Deflatie leidt tot koopkrachtstijging.
2. Deflatie kan leiden tot hogere werkloosheid.

Welke bewering is goed of fout?

1. Beide zijn goed
2. 1 is goed en 2 is fout
3. 1 is fout en 2 is goed
4. Beide zijn fout

Hoe berekenen wij de i/a-ratio?

1. (Actieven / Inactieven)
2. (Inactieven / Actieven)
3. (Actieven / Inactieven) x 100
4. (Inactieven / Actieven) x 100

Betekent een verhoging van de AOW-leeftijd een stijging of een daling van de i/a-ratio (inactieven/actieven)?

1. een stijging
2. een daling

De beroepsbevolking, werkzaam = 7.323
De beroepsbevolking, werkloos = 680 en
de niet-beroepsbevolking = 3.009
Totaal = 11.012
Wat is het werkloosheidspercentage?

1. 9,3%
2. 6,2%
3. 33,5%
4. 8,5%

Als Johan minder uren voor een taak nodig heeft dan Frans, heeft Johan een ... voordeel ten opzichte van Frans.

Wie hoort er NIET bij de beroepsbevolking?

1. Annie (44) die geen werk heeft maar volop solliciteert
2. Piet (73 jaar) die nog 1 dag werkt als tuinman
3. Simon (17 jaar) werkt bij de McDonalds
4. Joep (26) studeert naast zijn baan als kok

Mensen die bij de 'potentiele beroepsbevolking' maar niet
bij de 'beroepsbevolking' horen noemen we de
'niet-beroepsbevolking'

Welk van deze groepen is hier GEEN voorbeeld van?

1. Studenten
2. Huisvaders
3. Werklozen
4. Arbeidsongeschikten

Als het aanbod van arbeid groter is dan de vraag naar arbeid, is er werkloosheid.

1. Juist
2. Onjuist

Welk gevaar ontstaat er voor cliënten van een bank, als een bank niet voldoende liquide is?

1. Dat de cliënten moeten uitzien naar een andere bank.
2. Dat de cliënten minder rente krijgen op hun spaargeld.
3. Dat er geen contact geld meer opgenomen kan worden.
4. Dat er geen nieuwe rekeningen meer geopend kunnen worden.

Het inkomen van Donna stijgt in 2020 met 1,6% t.o.v. het basisjaar. De prijzen stijgen in 2020 met 1,2% t.o.v. het basisjaar. Bereken de procentuele verandering van de koopkracht.

1. 100,4
2. 0,4%
3. 99,6
4. -0,4%

Welk begrip hoort hier bij?

Niet-georganiseerder werknemers betalen geen contributie, maar profiteren wel van de uitkomsten van onderhandelingen en dus van de gemaakte afspraken in de cao.

Twee beweringen:

1. Er is sprake van indirecte ruil als goederen tegen goederen worden geruild.
2. Bij indirecte ruil zijn de transactiekosten lager dan bij directe ruil.

Welke bewering is goed of fout?

1. Beide zijn goed
2. 1 is goed en 2 is fout
3. 1 is fout en 2 is goed
4. Beide zijn fout

Het aantal personen tussen 15 en 67 jaar is 11.200.000. Het aantal 67+ is 2.300.000. Het aantal mensen dat werkt, wil en kan werken is 6.600.000. Hoe hoog is de bruto participatiegraad?

1. 58,9%
2. 20,5%
3. 48,9%
4. 74,2%

Wat is een voorbeeld van een primaire arbeidsvoorwaarde?

1. Pauzeregelingen
2. Afspraken over vakanties
3. Reiskostenvergoeding
4. Normale arbeidstijd

Welke uitspraak is onjuist?

1. Als niet de volledige loonruimte benut wordt, dan spreken we van loonmatiging.
2. Als de lonen procentueel meer stijgen dan de inflatie, dan spreken we van een reële loonstijging.
3. Als de cao-lonen meer stijgen dan de inflatie, dan spreken we van incidentele loonstijging.
4. Wanneer vakbonden te hoge lonen bedingen, kan dit ten koste gaan van de werkgelegenheid.

In 2020 stijgen de loonkosten per werknemer met 2% en stijgt de arbeidsproductiviteit met 5%.

Wat is er gebeurd met de loonkosten per product?

1. Deze zijn gedaald met 2,86%.
2. Deze zijn gedaald met 0,4%.
3. Deze zijn gestegen met 7,1%.
4. Deze zijn gestegen met 2,50%.

Welke groep behoort NIET tot de niet-beroepsbevolking?

1. Studenten
2. Huisvaders
3. Werklozen
4. Arbeidsongeschikten

Als we productiefactoren moeten opofferen om een goed te produceren, is dit een ... goed.

Wat gebeurt er met de p/a-ratio wanneer het aantal mensen met een deeltijdbaan stijgt?

1. de p/a-ratio daalt
2. de p/a-ratio blijft gelijk
3. de p/a-ratio stijgt

Bij laagconjunctuur is de vraag naar arbeid ...(1)... en is de arbeidsmarkt ...(2)...

1. (1) hoog, (2) krap
2. (1) laag, (2) krap
3. (1) hoog, (2) ruim
4. (1) laag, (2) ruim

Stelling: Door deeltijdwerkers is de werkgelegenheid in personen altijd kleiner dan de werkgelegenheid in arbeidsjaren

1. Juist
2. Onjuist

Mensen die bij de 'potentiele beroepsbevolking' maar niet
bij de 'beroepsbevolking' horen noemen we de
'niet-beroepsbevolking'

Welk van deze groepen is hier GEEN voorbeeld van?

1. Studenten
2. Huisvaders
3. Werklozen
4. Arbeidsongeschikten

Mensen die bij de 'potentiele beroepsbevolking' maar niet
bij de 'beroepsbevolking' horen noemen we de
'niet-beroepsbevolking'

Welk van deze groepen is hier GEEN voorbeeld van?

1. Studenten
2. Huisvaders
3. Werklozen
4. Arbeidsongeschikten

Mensen die bij de 'potentiele beroepsbevolking' maar niet
bij de 'beroepsbevolking' horen noemen we de
'niet-beroepsbevolking'

Welk van deze groepen is hier GEEN voorbeeld van?

1. Studenten
2. Huisvaders
3. Werklozen
4. Arbeidsongeschikten

Mensen die bij de 'potentiele beroepsbevolking' maar niet
bij de 'beroepsbevolking' horen noemen we de
'niet-beroepsbevolking'

Welk van deze groepen is hier GEEN voorbeeld van?

1. Studenten
2. Huisvaders
3. Werklozen
4. Arbeidsongeschikten

Mensen die bij de 'potentiele beroepsbevolking' maar niet
bij de 'beroepsbevolking' horen noemen we de
'niet-beroepsbevolking'

Welk van deze groepen is hier GEEN voorbeeld van?

1. Studenten
2. Huisvaders
3. Werklozen
4. Arbeidsongeschikten

Mensen die bij de 'potentiele beroepsbevolking' maar niet
bij de 'beroepsbevolking' horen noemen we de
'niet-beroepsbevolking'

Welk van deze groepen is hier GEEN voorbeeld van?

1. Studenten
2. Huisvaders
3. Werklozen
4. Arbeidsongeschikten

Mensen die bij de 'potentiele beroepsbevolking' maar niet
bij de 'beroepsbevolking' horen noemen we de
'niet-beroepsbevolking'

Welk van deze groepen is hier GEEN voorbeeld van?

1. Studenten
2. Huisvaders
3. Werklozen
4. Arbeidsongeschikten

Mensen die bij de 'potentiele beroepsbevolking' maar niet
bij de 'beroepsbevolking' horen noemen we de
'niet-beroepsbevolking'

Welk van deze groepen is hier GEEN voorbeeld van?

1. Studenten
2. Huisvaders
3. Werklozen
4. Arbeidsongeschikten