Zintuigen Elek P en E les 28 maart

Welkom vandaag 
Planning vandaag
  • Oefenen met elektriciteit
  • Herhaling zintuigen
  • Blik vooruit
Neem plaats  
Nodig je schrift en een pen

1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Middelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Welkom vandaag 
Planning vandaag
  • Oefenen met elektriciteit
  • Herhaling zintuigen
  • Blik vooruit
Neem plaats  
Nodig je schrift en een pen

Slide 1 - Diapositive

Vorige week leerdoelen
  • Je kunt de werking van zintuigen beschrijven. 
  • Je kunt de delen en de functies van het zenuwstelsel noemen. 
  • Je kunt 5 zintuigen noemen 
  • Je kent het verschil tussen een prikkel en een impuls

Slide 2 - Diapositive

Planning
28 maart
herhalen zintuigen
elektriciteit
4 april
verder met zintuigen
numeriek stelsel, wetenschappelijke notatie
Uitdelen informatie en opgaven
11 april en 18 april
geen les aan de slag met opgaven als voorbereiding op volgende week
25 april
M7 wat weet je? Is het goed uitgelegd?

Slide 3 - Diapositive

M7 wat weet je
Vragen over
- het numeriek stelsel (inclusief voorvoegsel)
- wetenschappelijke notatie
- rekenen met vermogen en energie
- schakelingen parallel, serie, gecombineerd symbolen
- kortsluiting en overbelasting
-zintuigen

Slide 4 - Diapositive

wat weet je allemaal over je zintuigen

Slide 5 - Carte mentale

Zintuig
Een zintuig is een orgaan dat reageert op prikkels. Er zijn 5 zintuigen:

1. gehoorzintuig (in het oor)
2. gezichtszintuig (in het oog)
3. smaakzintuig (in de mond)
4. reukzintuig (in de neus)
5. zintuigen in de huid:
    koude-zintuig - warmtezintuig / 
    drukzintuig 
    tastzintuig
geen zintuig
Pijnpunten. Ze liggen in de huid, het zijn uiteinden van bepaalde zenuwen

Slide 6 - Diapositive

Zenuwstelsel
Het zenuwstels bestaat uit: 
Alle zenuwen, het ruggenmerg en de hersenen.
Het centrale zenuwstelsel wordt gevormd door het ruggenmerg en de hersenen.

De zenuwen verbinden het centrale zenuwstelsel met alle lichaamsdelen. 
Vanuit de zintuigen gaan impulsen naar de hersenen. Vanuit de hersenen gaan impulsen naar de spieren en klieren.

Slide 7 - Diapositive

Prikkel - Reactie
Wat zie je op de afbeelding?
A  Er is een zak patat (prikkel).
     De zintuigcellen in je ogen en neus geven signaaltjes af.  

B  Het signaal (impuls) is een elektrisch signaal dat door de 
     zenuwen naar de hersenen gaat (korte blauwe pijltjes in de 
     afbeelding). De hersenen verwerken de impulsen.  Nu weet 
     je wat je ruikt en wat je ziet.  Je bent je er nu van bewust:  
   PATAT   ...  Als je je ervan bewust bent: 
                                                   heb je het waargenomen

CD  De hersenen geven een signaal (impuls), via het 
        ruggenmerg en de zenuwen naar de armspieren. Er gaat 
        ook een impuls naar de speekselklieren in je mond.
        Reactie (respons): de arm beweegt : het meisje pakt ...
        Reactie (respons): het meisje  krijgt speeksel in je mond.
De zak patat
De zak patat is een prikkel
Een prikkel is informatie uit de omgeving
1
Zintuigstelsel
Alle zintuigen samen vormen het zintuigstelsel.
Zintuigen werken samen.
3
oog en neus
Dit zijn organen. 
In de organen bevinden zich zintuigcellen
2

Slide 8 - Diapositive

Leerdoelen vandaag
  • Je kent de grootheden en eenheden van: spanning, stroomsterkte, energie, vermogen
  • Je kunt uitleggen hoe stroom stroomt 

  • Verschil serie en parallelschakeling 

  • Je weet wat aarde is en een aardlekschakelaar doet

  • Je weet wat kortsluiting is

  • Je weet wat overbelasting is 

Slide 9 - Diapositive

Uitdelen opdracht en aan de slag

Bespreken 11.30

Slide 10 - Diapositive

Leerdoelen
  • Je kent de grootheden en eenheden van: spanning, stroomsterkte, energie, vermogen

  • Je kunt verschillende energiesoorten noemen 

  • Je kent de belangrijkste symbolen voor componenten in een schakelschema 

  • Je weet wat elektrische lading is

  • Je kunt uitleggen hoe stroom stroomt 

  • Verschil serie en parallelschakeling 

  • Je weet wat aarde is en een aardlekschakelaar doet

  • Je weet wat kortsluiting is

  • Je weet wat overbelasting is




    Je kunt de werking van zintuigen beschrijven. 

Slide 11 - Diapositive

Doorspreken opdrachten maken van schakelingen
1. Maak met het Phet Colorado (zie ItsLearning voor de link bij [bronnen] [m7] [Elektriciteit] de volgende schakelingen 
a. Een serieschakeling met 3 lampjes en een batterij van 12 Volt.
Toon hierbij de stroomrichting
b. Een parallelschakeling met 3 lampjes en een batterij van 20 Volt
Toon hierbij de richting van de elektronen.
c. Wat is het verschil tussen richting bij vraag a en b? Leg uit.


Slide 12 - Diapositive

Gecombineerde schakeling parallel en serie
d. Een gecombineerde schakeling, waarbij 2 lampjes in serie en 1 lampje parallel. Gebruik een batterij van 9 Volt.
e. Vraag, welk lampje brandt het felst bij de schakeling bij 1d. Leg je antwoord uit.

Slide 13 - Diapositive

3. Maak onderstaande schakeling. 
Kies voor een spanning van 20 Volt; 
Elk lampjes heeft een weerstand van 5 ohm. 
Maak de schakeling waarbij alle schakelaars open staan.
Sluit dan één voor één de schakelaars, wat gebeurt er?

Slide 14 - Diapositive

Figuur 1
2. Maak de schakeling, zie figuur 1. 
Gebruik een lampje met een weerstand van 10 ohm en een spanning van 6 V voor de batterij. Sluit de schakelaar niet.
Wat gebeurt er als de schakeling gesloten wordt?

Slide 15 - Diapositive

Overzicht
grootheid
symbool
eenheid
symbool (eenheid)
Vermogen
P
Watt
Stroomsterkte
I
Ampére
A
Spanning
U
Volt
V
Weerstand
R
Ohm
Energie
E
KiloWattuur
kWh
Tijd
t
uur
h
P=UI
U=I.R
E=P.t
Ω

Slide 16 - Diapositive

Elektrische componenten en symbolen
Alle elektrische apparaten hebben een bepaald 'logo' (symbool).

Deze zijn belangrijk voor het tekenen van een schakelschema.

Bij het bouwen begin je bij de + van de spanningsbron.

Ken deze symbolen

Slide 17 - Diapositive

Elektrische stroom
  • Spanning (U) loopt alleen over gesloten stroomkring
  • Spanning (U) meet je in Volt (V)
  • Spanning duwt Elektronen door stroomkring 
  • Elektronen transporteren energie van batterij naar lampje 
  • Elektronen bewegen van min naar plus
  • Elektrische stroom gaat van plus naar min
  • Hoe sterker de stroom hoe meer elektronen
     per seconde door de stroomkring
  • Stroomsterkte (I) meet je in Ampère  (A)
Volgende dia is film over stroom
let op
andersom!

Slide 18 - Diapositive

Werken met formules
Geef altijd de getallen die je in je rekenmachine invoert 
en de eenheden!

Slide 19 - Diapositive

Werken met formules
U=IP
I=UP
P=UI
3=26
2=36
6=3.2
1 vergelijking met 3 onbekenden
Weet je twee; dan kun je de andere uitrekenen

Slide 20 - Diapositive

Voorbeeld P = U *I
Vraag: Een lamp gebruikt een stroom van 0,5 Ampère bij een spanning van 230 Volt. Wat is het vermogen van de lamp?

Slide 21 - Diapositive

Een lamp gebruikt stroom van 0,5 A bij een spanning van 230 Volt. Wat is het vermogen van de lamp?
Gegeven
Gevraagd
Formule
Omrekenen
Invullen
Antwoord

Slide 22 - Diapositive

Een lamp gebruikt stroom van 0,5 A bij een spanning van 230 Volt. Wat is het vermogen van de lamp?
Gegeven
Gegeven: I = 0,5 A, U = 230 V
Gevraagd
Gevraagd: P in W
Formule
Omrekenen
alle eenheden zijn goed
Invullen
P = 230 V · 0,5 A = 115 Watt
Antwoord
Antwoord: Het vermogen van de lamp is 115 Watt.
P=UI

Slide 23 - Diapositive

Voorbeeld E=Pxt
Een lamp heeft een vermogen van 60 Watt en brandt gedurende 2 uur. Hoeveel energie verbruikt de lamp?

Slide 24 - Diapositive

Een lamp heeft een vermogen van 60 Watt en brandt gedurende 2 uur. Hoeveel energie verbruikt de lamp?
Gegeven
Gevraagd
Formule
Omrekenen
Invullen
Antwoord

Slide 25 - Diapositive

Een lamp heeft een vermogen van 60 Watt en brandt gedurende 2 uur. Hoeveel energie verbruikt de lamp?
Gegeven
Gegeven: P = 60 W = 0,060 kW, t = 2 uur
Gevraagd
Gevraagd: E in kWh
Formule
Formule: E = P · t
Omrekenen
Hoeft niet, alle eenheden zijn goed
Invullen
Berekening: E = 0,060 kW · 2h = 0.12 kW
Antwoord
Antwoord: De lamp verbruikt 0,12 kWh energie.

Slide 26 - Diapositive

Heb je nog vragen?
schrijf ze op en stel ze aan je docent.

Slide 27 - Carte mentale