Thema 2 hoofdstuk 2 Werkwoorden tt

• Nederlands
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 2

Blz. 113 in je Nederlands boek

Werkwoorden in de tegenwoordige tijd

Wat gaan we leren deze les?

- Je herhaalt de ik-vorm en de stam

- Je weet dat het onderwerp bij een werkwoord super belangrijk is.

- Je leert om werkwoorden bij de ik/hij/wij-vorm goed op te schrijven

- Je oefent om werkwoorden goed op te schrijven. 

Weet je nog? Wat is de stam?

De stam van het werkwoord = hele werkwoord zonder -en:

fietsen - fiets

lopen - lop

praten - prat

verhuizen - verhuiz

Schrijf de stam van de volgende werkwoorden:

Bakken, raken, verhuizen.

Schrijf de ik-vorm van de volgende werkwoorden:

Bakken, raken, verhuizen.

Welk woord is het werkwoord (pv)?
'Jullie doen goed je best.'

1. Jullie
2. best
3. goed
4. doen

Wat is het onderwerp in deze zin?
(stel de wie of wat vraag)
'Jullie doen goed je best.'

1. Jullie
2. best
3. goed
4. doen

Welk woord is het werkwoord (pv)?
'Onze televisie is helaas kapot.'

1. kapot
2. helaas
3. is
4. televisie

Welk woord is het onderwerp?
'Onze televisie is helaas kapot.'

1. Onze
2. televisie
3. is
4. kapot

01:02

Wat is de stam van drinken?

1. drinken
2. drink
3. drinke
4. drinkt

01:19

Wat is de stam van lopen?

1. lopen
2. loop
3. lop
4. lope

02:47

Welk woord moet er in de zin staan?

..... jij een kopje koffie?

1. drinken
2. drinke
3. drinkt
4. drink

03:41

Het is ik word
Maar wat is het bij hij .....?

1. hij word
2. hij wordt
3. hij worde
4. hij worden

05:05

Vasthouden
Wat wordt het antwoord?
Als jij die vuilniszak even ............

06:16

Mijn broer.....

1. vind
2. vindt
3. vinde
4. vinden

Opdracht 1 en 2

We lezen de theorie op blz. 113

Je maakt zelf opdracht 6 (wij lopen langs)

We maken samen opdracht 7 en 8!