Je gebruikt
leestekens om een tekst beter leesbaar te maken. Elke zin begint met een
hoofdletter en eindigt met een
punt, een
vraagteken (als het een vraag is) of een
uitroepteken (als het een zin met veel nadruk is).
Naast punten, vraagtekens en uitroeptekens zijn er nog meer leestekens, bijvoorbeeld de komma. Een komma laat zien hoe een zin in elkaar zit.
Je zet een komma
- in een zin met twee persoonsvormen naast elkaar.
- Terwijl Jason de hond uitlaat, luistert hij naar een muziekje.
- tussen de delen van een opsomming (behalve voor het woord en).
- Tjerk heeft een zeiltocht gemaakt langs Vlieland, Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog.
- voor voegwoorden, zoals: omdat, maar, terwijl, zodat, nadat, toen, want, voordat.
- Let op: bij het voegwoord en gebruik je geen komma.
- Mila kijkt vaak Duitstalige series, omdat ze Duits wil leren.
- De zanger kwam het podium op en begon meteen zijn nieuwste nummer te zingen.