hoofdst 4 arbeid

arbeid hfdst 4
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

Éléments de cette leçon

arbeid hfdst 4

Slide 1 - Diapositive

wat is een onderneming met meer eigenaren
A
BV
B
NV
C
VOF
D
ZZP

Slide 2 - Quiz

in welke sector hoort de handel
A
I
B
II
C
III
D
IV

Slide 3 - Quiz

de arbeidsmarkt bestaat uit
A
alle werkenden
B
alle werklozen
C
alle werkenden + werklozen
D
alle mensen 16 - 67 jaar

Slide 4 - Quiz

wat is CAO
A
centraal arbeids overleg
B
collectieve arbeids overeenkomst
C
cooperatieve arbeids overleg
D
collectieve aannemings overeenkomst

Slide 5 - Quiz

De arbeidsmarkt is het geheel van de vraag naar arbeid
en het aanbod van arbeid.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quiz

Bij een ruime arbeidsmarkt is het aanbod van arbeid ... dan de vraag naar arbeid
A
groter
B
kleiner

Slide 7 - Quiz

Wie vragen arbeid en wie bieden arbeid aan
A
Werkgevers resp. werknemers
B
Werknemers resp. werkgevers

Slide 8 - Quiz

Als er werkloosheid is, is er meer vraag naar arbeid dan aanbod van arbeid.
A
juist
B
onjuist

Slide 9 - Quiz

Het geheel van vraag naar arbeid en aanbod van arbeid noem je..........
A
Arbeidsmarkt
B
Beroepsbevolking
C
Vacatures
D
De werkgelegenheid

Slide 10 - Quiz

Bij werkloosheid is de vraag naar arbeid ...... dan het aanbod van arbeid
A
groter
B
kleiner

Slide 11 - Quiz

Arbeid is ....
A
geestelijk werk
B
lichamelijk werk
C
geestelijk en lichamelijk werk

Slide 12 - Quiz

Het geheel van vraag naar arbeid en het aanbod van arbeid.

A
arbeiders
B
arbeidsverdeling
C
beroepsbevolking
D
arbeidsmarkt

Slide 13 - Quiz

Als het aanbod van arbeid groter is dan de vraag naar arbeid:
A
is er werkloosheid.
B
heeft iedereen die wil een baan.
C
zijn er te weinig mensen voor al het werk.

Slide 14 - Quiz

Wat is een CAO?
A
Een legende
B
De baas van het bedrijf
C
Hoeveel salaris je krijgt
D
Collectieve arbeidsovereenkomst

Slide 15 - Quiz

Welke arbeidsmotieven zijn er? Waarom mensen werken.
A
Nieuwe dingen leren en jezelf ontwikkelen
B
Contact met collega's
C
Regelmaat in je leven
D
Van de straat zijn

Slide 16 - Quiz

Als elke werknemer doet waar hij goed in is, dan noem je dat ..
A
productiesectoren
B
arbeidsmotieven
C
arbeidsverdeling
D
cao

Slide 17 - Quiz

Wat is geen arbeidsmotief?
A
geld/loon
B
het communiceren met collega's
C
reizen
D
het zijn allemaal arbeidsmotieven

Slide 18 - Quiz

Vroeger gebruikten schilders verf dat slecht was voor de gezondheid. Gelukkig mag deze verf niet meer gebruikt worden. Welke wet zorgde hiervoor?
A
Arbeidsomstandighedenwet
B
Arbowet
C
Arbeidsmotievenwet
D
Wet tegen ongezonde arbeidsomstandigheden

Slide 19 - Quiz

Arbeidsmotieven zijn
A
dingen waar je kan werken.
B
taken waar je goed in bent.
C
redenen om te willen werken.
D
alle antwoorden zijn goed.

Slide 20 - Quiz

Als een bedrijf naar de beurs gaat; wat voor ondernemersvorm gebruiken ze dan?
A
Eenmanszaak
B
VOF
C
Besloten Vennootschap
D
Naamloze Vennootschap

Slide 21 - Quiz