Vocabulario & Gramatica P3

Last review
Verbos: ser, tener, ir + ar,er, ir
&
Vocabulario Unidad 3

1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Last review
Verbos: ser, tener, ir + ar,er, ir
&
Vocabulario Unidad 3

Slide 1 - Diapositive

Tener (Hebben) wordt gebruikt om te praten over vaste uitdrukkingen, oftewel uitdrukkingen die niet vertaald kunnen worden, of om bezit uit te drukken. VoorbeeldTengo 27 años. Tengo un perro.

Ser (Zijn) beschrijft permanente eigenschappen of kenmerken, zoals identiteit, nationaliteit en beroep, die niet veranderen. Voorbeeld: Soy colombiana. Soy profesora. Es Martes.

Slide 2 - Diapositive

Verwar 'Ser' niet met 'Estar'
'Ser' beschrijft permanente eigenschappen of kenmerken die niet veranderen, zoals identiteit en nationaliteit. 'Estar' daarentegen wordt gebruikt voor tijdelijke toestanden, locaties of gevoelens. Bijvoorbeeld, 'ser' zegt wint.e je bent, en 'estar' hoe of waar je be

Slide 3 - Diapositive

YO
EL
NOSOTROS
VOSOTROS
ELLOS
Ir (Gaan) wordt gebruikt om beweging naar een plaats of deelname aan een evenement aan te duiden. Het duidt op iets dat in de toekomst gaat gebeuren. Voorbeeld:

  • Voy a la escuela /Ik ga naar school.
  • Voy a ir a una fiesta/ Ik ga naar het feest.

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Mi mamá ________ (hablar) mucho.

A
hablo
B
hablan
C
hablas
D
habla

Slide 6 - Quiz

________ (yo, buscar) la casa.

A
busca
B
busco
C
buscas
D
buscamos

Slide 7 - Quiz

Juan y yo ________ (vivir) en Holanda.

A
vivemos
B
viven
C
vivimos
D
vivís

Slide 8 - Quiz

Jorge y tú, ¿________ (escribir) mucho?

A
escribís
B
escribe
C
escribimos
D
escribes

Slide 9 - Quiz

Laura y Paula ______ (comer)
una paella.

A
come
B
comen
C
comemos
D
coméis

Slide 10 - Quiz

Tú ________ (vender) pronto.

A
vendéis
B
vendes
C
vendemos
D
vendo

Slide 11 - Quiz

Volgende les - Vrijdag
Studeer voor de  tweede kans test 1 van deze periode.
Vervoeging van de werkwoorden:
Ser en Estar (Zijn)
Tener (Hebben)
Ir (Gaan)
Eindigingen ar+ er+ ir

Slide 12 - Diapositive

Volgende les - Vrijdag
Studeer voor de  eerste kans test  2 van deze periode.
Vocabulario Unidad 3
Woordenschat Unit 3 - Meta Profesional 

Moodle: Spaans-> LEER -> Toest 2 -> Bestand Woordenlijst Unidad 3
Quizlet: Click aquí ->  Meta Profesional 1 Unidad 3

Slide 13 - Diapositive