Formatief K5

Vul in: ein of eine
........... Mann
1 / 26
suivant
Slide 1: Question ouverte
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs.

Éléments de cette leçon

Vul in: ein of eine
........... Mann

Slide 1 - Question ouverte

......... Frau
A
eine
B
ein

Slide 2 - Quiz

Kies uit ein of eine
....... Tasse

Slide 3 - Question ouverte

Kies uit ein of eine
....... Brot

Slide 4 - Question ouverte

Kies uit ein of eine
....... Speisekarte

Slide 5 - Question ouverte

Kies uit ein of eine
....... Kuchen

Slide 6 - Question ouverte

Vertaal van het NL naar het Duits:
de vork

Slide 7 - Question ouverte

Vertaal van het NL naar het Duits:
alstublieft

Slide 8 - Question ouverte

Vertaal van het NL naar het Duits:
dankuwel

Slide 9 - Question ouverte

Vertaal van het NL naar het Duits:
de aardappelen

Slide 10 - Question ouverte

Vertaal van het NL naar het Duits:
het toetje

Slide 11 - Question ouverte

Vertaal van het NL naar het Duits:
Pardon!

Slide 12 - Question ouverte

Vertaal van het NL naar het Duits:
het ontbijt

Slide 13 - Question ouverte

Vertaal van het NL naar het Duits:
eet smakelijk!

Slide 14 - Question ouverte

Vertaal van het NL naar het Duits:
de patat

Slide 15 - Question ouverte

Vertaal van het NL naar het Duits:
de menukaart

Slide 16 - Question ouverte

Vertaal van het NL naar het Duits:
het brood

Slide 17 - Question ouverte

Vertaal van het NL naar het Duits:
de slagroom

Slide 18 - Question ouverte

Das ist (jouw) Bruder.

Slide 19 - Question ouverte

Das ist (zijn) Hund(m).

Slide 20 - Question ouverte

Das sind (onze) Katzen.

Slide 21 - Question ouverte

Das sind (jullie) Eltern.

Slide 22 - Question ouverte

Fährst du mit dem Fahrrad (o) ? Ja, das ist ... Fahrrad.

Slide 23 - Question ouverte

Heiraten Maja und Sebastian? Ja, ... Hochzeit(v) ist am Samstag.

Slide 24 - Question ouverte

Personalpronomen
ik
jij
hij
zij

het
wij
jullie
zij
u
ich
du
er
sie(ev)
es
wir
ihr
sie(mv)
Sie(u)

Slide 25 - Question de remorquage

Possessivpronomen
mijn
jouw
zijn
haar
zijn
onze
jullie
hun
uw
mein(e)
dein(e)
sein(e)(m)
ihr(e) (v)
sein(e)(o)
unser(e)
euer/eure
ihr(e)(mv)
Ihr(e)(beleefdheidsvorm)

Slide 26 - Question de remorquage