H2B 09/05

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Tekst

Tekst

bei

ohne

seit

von

nach

mit

aus

für

durch

zu

gegenüber

um

bis

gegen

Planning

- Modalverben

- Werkboek 

- Huiswerk 

Modalverben

Modalverben

- Können

- Mögen 

- Dürfen 

- Sollen 

- Wollen 

- Wissen 

Modalverben

- Können > kunnen

- Mögen > leuk vinden, lusten, aardig vinden

- Dürfen > mogen, bij toestemming

- Sollen > moeten, een ander wil het

- Wollen > Willen 

- Wissen > weten

Möchten > zou graag willen

Dit werkwoord wordt in het Duits heel vaak gebruikt, het is een soort beleefdheidsvorm.

Betekenis van 'wollen'

Betekenis van 'wissen'

Betekenis van 'können'

Betekenis 'möchten'

Betekenis van 'dürfen'

1. durven
2. mogen, bij toestemming
3. houden van
4. moeten, als het niet anders kan

Betekenis van 'mögen'

1. leuk vinden
2. lusten
3. aardig vinden
4. mogen

Betekenis van 'sollen'

1. moeten, een ander wil het
2. sollen
3. mogen, bij toestemming
4. moeten, het moet van jezelf

Betekenis van 'müssen'

1. moeten, wil van de ander
2. mogen
3. moeten, het kan niet anders
4. durven

Glaubst du, dass ihr teilnehmen (kunnen)?

1. können
2. kann
3. könnt
4. kannst

Ich (kunnen) morgen nicht kommen.

(Houden van) du gerne Schokoladenmilch?

1. Möchtest
2. Magst
3. Mögen
4. Darfst

Kleine Kinder (houden van) sie auch gerne, aber auch viele Erwachsene trinken gerne ein Glas.

Wir sind gestraft und (mogen) heute Abend nicht mit unseren Freunden verabreden.

1. dürfen
2. mögen
3. möchten
4. sollen

Er ist auch gestraft und (mogen) sogar die nächsten zwei Wochen keine Freunde einladen.

Du (moeten) nicht auf uns achten. Wir sind so müde und machen nicht mit.

1. müsst
2. sollst
3. möchtest
4. magst

Was (moeten) wir denn machen, ganz alleine?

Sie (willen) morgen gerne Tennis spielen.

1. mögen
2. wollen
3. sollen
4. möchten

Was (willen) ihr morgen machen?

Es regnet. Wir (moeten) schnell nach Hause gehen.

1. müssen
2. mögen
3. dürfen
4. sollen

Ich (moeten) auch weg, denn der Zug fährt bald!

(Weten) Sie, wie das Mädchen heißt?

1. Weißen
2. Wissen
3. Wisst
4. Weiß

Nein, das (weten) ich nicht.

Maken

Opdracht 5, 6, 7, 8 (blz. 9/10)

Hausaufgaben

- Woordenlijst (10 belangrijkste woorden)

- Herhalen: Modalverben & persoonlijk voornaamwoord

- Maken: Opdracht 2 (S. 6)