Bezitsvorm
In alle zinnen wordt uitgelegd dat iets van iemand is.
- 1a: Ik leen vaak de kleren van mijn zusje. > Ik leen vaak mijn zusjes kleren.
- 2a: Mijn oma vraagt naar het rapport van mijn broer. > Mijn oma vraagt naar mijn broers rapport.
In zin 1a en 2a wordt gezegd: de kleren van mijn zusje en het rapport van mijn broer. Dit kun je ook anders zeggen (zin 1b en 2b): mijn zusjes kleren en mijn broers rapport. Dit noem je de bezitsvorm.
Hoe spel je de bezitsvorm?
- Zet een s achter het zelfstandig naamwoord > mijn zusjes kleren.
- Spel ’s als het zelfstandig naamwoord eindigt op a, i, y, o of u > oma's fiets.
- Spel ’s als het zelfstandig naamwoord eindigt op een e die klinkt als ee > Enschede's centrum.
- Schrijf alleen ’ als het zelfstandig naamwoord eindigt op een sisklank > Bas' tas.