Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Lesopbouw
10 min. Zs lezen
Lesdoelen bespreken
Huiswerk bespreken
Korte uitleg
Quiz
Huiswerk maken
Slide 1 - Diapositive
10 min. Zs
Lezen
timer
10:00
Slide 2 - Diapositive
Lesdoelen
Herhalen lezen;
Je kent de tekstverbanden en signaalwoorden
Je kunt de signaalwoorden herkennen
Je kunt de signaalwoorden koppelen aan het juiste tekstverband
Slide 3 - Diapositive
Welke begrijp je beter en sneller?
Slide 4 - Diapositive
Opsomming
Signaalwoorden:
ten eerste, ten tweede, om te beginnen…,
ook (nog), verder, ten slotte, en
Slide 5 - Diapositive
Tegenstelling
Signaalwoorden:
tegenover, maar, hoewel, echter, toch, aan
de ene kant…… maar aan de andere kant
Slide 6 - Diapositive
Welk signaalwoord hoort er bij het verband opsomming?
A
ook
B
doordat
C
maar
Slide 7 - Quiz
Welk signaalwoord hoort er bij het verband tegenstelling?
A
maar
B
dan
C
tevens
D
als
Slide 8 - Quiz
Welk verband zie in de zin? Slechte nachten zorgt voor chagrijnige mensen . Ook ongezonde voeding zorgt voor een slecht humeur.
A
opsomming
B
tegenstelling
Slide 9 - Quiz
Welk verband zie je? Hoewel hij niet van Spanje houdt, gaat hij er elk jaar heen.
Slide 10 - Question ouverte
Welk verband zie je? Er was een weer-alarm afgegeven. Mijn vader ging onze caravan echter toch terugbrengen naar de stalling.
A
opsomming
B
tegenstelling
Slide 11 - Quiz
Welk verband zie je? Vancouver Island heeft ontzettend veel mooie natuur te bieden. Ook kun je er met een boot op zoek gaan naar walvissen en beren en zwemmen tussen de zalmen.
Slide 12 - Question ouverte
'Ten eerste', 'ten tweede' en 'daarna' geven een opsomming aan
A
juist
B
onjuist
Slide 13 - Quiz
'Ik vind je aardig, maar ik kan je niet helpen'
A
'Maar' geeft een vergelijking aan
B
'Maar' geeft een tegenstelling aan
Slide 14 - Quiz
Hoewel ik genoeg geld heb, koop ik die telefoon toch niet.
A
Dit is een tegenstelling
B
Dit is een opsomming
Slide 15 - Quiz
Voorbeelden van signaalwoorden zijn:
A
Maar, en, toch, daarna, ten slotte.
B
Juist, deze, hij, die.
C
Dat, doen, daar, het, om, uit.
D
Geen van allen.
Slide 16 - Quiz
Tekstverbanden
zorgen ervoor dat een tekst 'makkelijk' te begrijpen is
zorgen voor logica
komen in zinnen voor (verband tussen zinnen)
komen in de eerste en laatste zin van een alinea voor (verband tussen alinea's)