4-gt Kapitel 2 voorzetsels

Präpositionen


In het Duits dragen voorzetsels een naamval met zich mee. In eerder leerjaren heb je verschillende groepen van voorzetsels geleerd. Welke ken je nog?
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Präpositionen


In het Duits dragen voorzetsels een naamval met zich mee. In eerder leerjaren heb je verschillende groepen van voorzetsels geleerd. Welke ken je nog?

Slide 1 - Diapositive

Welche Präpositionen mit dem 4. Fall erinnerst du dich?

Slide 2 - Carte mentale

Welche Präpositionen mit dem 3. Fall erinnerst du dich?

Slide 3 - Carte mentale

Präpositionen +3                                                 
  • mit                 -  met
  • nach             -  naar (richtingen, aardrijkskundige namen, vaste constructies)
  • bei                 -  bij
  • seit                -  sinds
  • von                -  van, door
  • zu                   -  naar (personen, vaste constructies
  • aus                -  uit
  • außer           -  behalve
  • gegenüber-  tegenover

Slide 4 - Diapositive

Präpositionen +4
  • durch       -  door
  • für              -  voor
  • gegen      -  tegen
  • ohne         -  zonder
  • um             -  om
  • bis             -  tot
  • entlang   -  langs

Slide 5 - Diapositive

Welche Fragen stellt man sich um den richtigen Artikel zu finden?

Slide 6 - Question ouverte

+3
+4
mit
nach
bei
seit
von
zu
aus
außer
gegenüber
durch
für
gegen
ohne
um
bis
entlang

Slide 7 - Question de remorquage

Präpositionen 3/4
Deze groep bevat de keuze voorzetsels:
  • -an                - op, aan                über                 - boven, over
  • -auf              - op                          vor                    - voor, geleden 
  • -hinter        - achter                 zwischen       - tussen
  • -neben       - naast
  • -in                 - in, naar
  • -unter         - onder

Slide 8 - Diapositive

Wanneer welke naamval?
Wanneer je een van deze voorzetsels ziet stel je jezelf de volgende vragen:
- is het er al, bevindt het zich daar-->3e
- is het een tijdsbepaling--> 3e

- Is het beweging, gaat het ergens naar toe --> 4e

Slide 9 - Diapositive

Voorbeelden
Der Lehrer hängt die Uhr über d... Tür (v).
Die Uhr hängt über d... Tür.
Der Mann sitzt auf ein... Stuhl (m)
Der Mann setzt sich auf ein... Stuhl.

Slide 10 - Diapositive

Geen antwoord op  de vragen?
Dan treedt de 7/2-regel op. In dat geval krijgen auf en über de 4e naamval en de overig 7 krijgen de 3e naamval.
Ich erzähle eine Geschichte über meine Ferien (mv).

Slide 11 - Diapositive

Der Junge steht vor d... Schule (v).
A
der
B
die
C
dem
D
das

Slide 12 - Quiz

Der Ball rollt unter d... Tisch (m)
A
der
B
dem
C
den
D
die

Slide 13 - Quiz

An d... Samstag (m) spielt er Fußball
A
der
B
den
C
das
D
dem

Slide 14 - Quiz

Auf mein… Schreibtisch liegen meine Bücher.
A
mein
B
meinem
C
meinen
D
meine

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Vidéo