KEUZEVOORZETSELS

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

KEUZEVOORZETSELS

Weet je nog?

aus, bei, mit, nach, seit, von, zu, außer, gegenüber, entgegen

(hierna komt altijd de 3e naamval (Dativ)

durch, für, gegen, ohne, um, bis, entlang

(hierna komt altijd de 4e naamval (Akkusativ)

9 keuzevoorzetsels

an, auf, hinter, neben, in, unter, über, vor, zwischen

Wanneer je één van deze voorzetsels tegenkomt, moet je een keuze maken tussen 3e of 4e naamval.

an

 auf

hinter

neben

in

unter

über

 vor

zwischen

aan

op

achter

naast

in/naar

onder

over/boven

voor

tussen

DATIV (3e naamval)

je krijgt een antwoord op de vraag :                   wo?      (=waar)

                                                                  of:                      wann?(=wanneer)

bijvoorbeeld: Ich stehe auf der Straße. (WO stehe ich?)

Antwort:         auf der Straße...........dus 3e naamval !

( want ik sta er al en het is GEEN beweging)

nog een keer........

Er steht vor d... Tür(v).

waar staat hij?   "voor de deur".... dus Dativ (3e)

Er steht vor der Tür.

Ich gehe in ein.......Woche (v) zu Oma.

wanneer ga ik naar oma?     "in einer Woche"  .......dus Dativ !

Akkusativ (4e naamval)

je krijgt een antwoord op de vraag: wohin? (waarheen?)bijvoorbeeld: Das Buch fällt auf den Boden(m)

(Wohin fällt das Buch?) 

Antwort: auf den Boden........dus 4e naamval !

Het is een beweging van A naar B .....het boek moet nog vallen en ligt er nog niet!

nog een keer....

Er springt vom Felsen(vanaf de rots) in d... Fluss(m).

waarheen springt hij?.... "in de rivier" dus Akkusativ !

Er springt in den Fluss.

het is een beweging van A naar B!

Beispiele:

1. Boris steht auf d......... Stuhl (m). >> stehen auf >> Wo? >> 3e >> m = dem

2. Boris springt auf d....... Stuhl (m). >> springen auf >>Wohin? beweging >> 4e >> m = den

Jetzt ihr:

3. Ich lege das Buch auf d........ Tisch (o). 

4. Das Bild hängt an d............. Wand (v).

5. Ich erzähle etwas über mein....... Bruder.

LET OP

sitzen,stehen,liegen (zitten,staan,liggen) hebben altijd de

3e naamval!

Ich sitze auf dem Tisch.(Ik zit er al) Wo sitze ich?

setzen,stellen,legen (neerzetten,neerleggen) hebben altijd de 4e naamval!

Ich setze mich auf den Tisch. (ik moet er nog op gaan zitten)

Waarheen ga ik zitten?

Das Buch liegt auf d... Tisch(m).

1. dem
2. den

Das Bild hängt an d... Wand(v).

1. die
2. der

Er geht in d... Disko(v).

1. die
2. der

Es fällt hinter dein... Stuhl(m).

1. deinem
2. deinen

Let op!!

Als je geen antwoord krijgt op de vragen ; wo?, wann?, wohin?

 dan is het altijd de 3e naamval, BEHALVE bij de voorzetsels "auf" und "über".....die krijgen dan de 4e naamval!!

VB: Ich warte auf meinen Mann (4e dus)

Waar wacht ik?...nee// wanneer wacht ik?.....nee // waarheen wacht ik? nee

(want ik zit niet letterlijk boven op mijn man te wachten..toch?)

wel altijd eerst alle vragen stellen!!!!

Er spricht nicht über sein... Schüler(mv).

1. seine
2. seinen

Een week geleden.

1. Eine Woche geleden.
2. Vor einer Woche.
3. Nach einer Woche.

...en nu de oortjes in en kijken...............

0

ein paar letzte Übungen für heute:

ga naar de volgende slide en vul de antwoorden in....wel goed nadenken!!

www.passito.be

oscarromerotalen.nl

https:

https:

https:

Gut gemacht!