2h4 - di101023

• Frans
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 4

Qu'est-ce qu'on va faire?

• Quiz
• Herhalen grammatica
• Leren voor toets
• Les devoirs

But: voorbereiding repetitie hoofdstuk 1

Woordjes FN

la rentrée

raconter

le pays

la liberté

il fait beau

le sac à dos

arrêter

d'abord

en hiver

pourquoi

Woordjes NF

in/naar Duitsland

1. en Angleterre
2. en Autriche
3. en Allemagne
4. en Espagne

de zus

1. la soeur
2. le frère
3. le garçon
4. la fille

het is koud

1. il fait beau
2. il fait chaud
3. il fait mauvais
4. il fait froid

het station

1. la gare
2. le château
3. la semaine
4. la montagne

te veel

1. d'abord
2. voir
3. trop
4. ici

in de lente

1. au printemps
2. en été
3. en automne
4. en hiver

daar

1. ici
2. là-bas
3. pourquoi
4. d'abord

Zinnen N/F

Heb je een leuke vakantie gehad? = Tu as passé de ... vacances?

Met wie? = Avec ...

Het was 28 graden. = Il a fait 28 ...

Hebben jullie gekampeerd? = Vous avez ... ... ...?

Wat heb je deze zomer gedaan? ... tu as fait cet été?

Grammaire: goed/fout

Nous avons parlé français

1. goed
2. fout

Tu es parlé français?

1. goed
2. fout

Verbeter het foute woord: tu es parlé français?

Elles sont parlé allemand

1. goed
2. fout

Verbeter het foute woord: elles sont parlé allemand

ik heb gemaakt: j'ai fairé

1. goed
2. fout

Verbeter het foute woord: ik heb gemaakt: j'ai fairé

Voltooid deelwoord van 'avoir'

Voltooid deelwoord van 'être'

Voltooid deelwoord van 'faire'

Ons huis is groot: notre maison est grande

1. goed
2. fout

Onze familie is ook groot: Nos famille est aussi grande

1. goed
2. fout

Verbeter het foute woord: Nos famille est aussi grande

Mijn broer woont in Spanje: Mon frère habite en Espagne

1. goed
2. fout

Jullie broers wonen in Spanje en Frankrijk: Vos frères habitent en Espagne et en France.

1. goed
2. fout

Haar vriend is aardig = Sa copain est gentil

1. goed
2. fout

Verbeter de fout: sa copain est gentil

Grammaire - bezittelijk voornaamwoord

C'est mon père

C'est ma mère

Ce sont mes parents

• In het Nederlands kijk je alleen naar van wie iets is
• In het Frans kijk je ook naar het geslacht van het woord erachter (mnl, vrl, mv)

Enkelvoudsvormen

	mijn	jouw	zijn/haar
mannelijk	mon	ton	son
vrouwelijk	ma	ta	sa
meervoud	mes	tes	ses

Enkelvoudsvormen

Attention!

• C'est ma amie       c'est ma amie       c'est mon amie
• Bij stomme h/klinker en vrouwelijk woord, altijd de mannelijke vorm

Enkelvoudsvormen

Attention!

• C'est son copain        het is zijn vriend

                                        het is haar vriend

Son/sa/ses kan zowel zijn als haar betekenen.

Goed kijken naar de rest van de zin!

Meervoudsvormen

	enkelvoud	meervoud
ons/onze	notre	nos
uw/jullie	votre	vos
hun	leur	leurs

Grammaire: passé composé

Présent: speelt zich af in het heden

Ik dans elke vrijdag met vriendinnen. 

Passé composé: speelt zich af in het verleden

Ik heb elke vrijdag met vriendinnen gedanst. 

Regelmatig - présent

1. Hele werkwoord -er

2. Je houdt de stam over

3. -e / -es / -e / -ons / -ez / -ent

Je danse

Tu danses

Il/elle/on danse

Nous dansons

Vous dansez

Ils/elles dansent

Regelmatig - passé composé

1. Onderwerp (je/tu/...)

2. Hulpwerkwoord (vorm van avoir)

3. Voltooid deelwoord (hele ww -er +é)

J'ai dansé 

Tu as dansé 

Il/elle/on a dansé

Nous avons dansé

Vous avez dansé

Ils/elles ont dansé

Onregelmatig

De volgende werkwoorden hebben een 'eigen' voltooid deelwoord 

avoir - eu          j'ai eu un cadeau pour ma mère

être - été           on a été en France 

faire - fait          tu as fait les devoirs?

Les devoirs

Mardi 10 octobre 

Apprendre: voorbereiden rep hf 1

Faire: -