Ontdek de kracht van zinsdelen!

Ontdek de kracht van zinsdelen!
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Ontdek de kracht van zinsdelen!

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Leerdoelen
Aan het eind van deze les kun je de volgende zinsdelen benoemen: onderwerp, werkwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling.

Slide 2 - Diapositive

Leg de leerdoelen uit en benadruk het belang van het kennen van deze zinsdelen.
Wat weet jij al over zinsdelen?

Slide 3 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat zijn zinsdelen?
Een zin bestaat uit verschillende delen die een bepaalde functie hebben. De belangrijkste zinsdelen zijn: het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde, het lijdend voorwerp, het meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling.

Slide 4 - Diapositive

Leg kort uit wat zinsdelen zijn en welke zinsdelen er zijn.
Onderwerp
Het onderwerp van een zin is wie of wat het doet. Bijvoorbeeld: De hond loopt.

Slide 5 - Diapositive

Laat voorbeelden zien van zinnen met een duidelijk onderwerp en leg uit hoe je het onderwerp kunt vinden.
Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde geeft aan wat er gebeurt in de zin. Bijvoorbeeld: De hond loopt.

Slide 6 - Diapositive

Geef voorbeelden van werkwoordelijke gezegdes en leg uit hoe je het werkwoordelijke gezegde kunt vinden.
Lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp is wie of wat de actie ondergaat. Bijvoorbeeld: De hond eet een bot.

Slide 7 - Diapositive

Laat voorbeelden zien van zinnen met een lijdend voorwerp en leg uit hoe je het lijdend voorwerp kunt vinden.
Meewerkend voorwerp
Het meewerkend voorwerp is aan wie of wat de actie wordt gedaan. Bijvoorbeeld: Ik geef mijn vriendin een cadeau.

Slide 8 - Diapositive

Geef voorbeelden van zinnen met een meewerkend voorwerp en leg uit hoe je het meewerkend voorwerp kunt vinden.
Bijwoordelijke bepaling
Een bijwoordelijke bepaling geeft aan hoe, waar, wanneer of waarom iets gebeurt. Bijvoorbeeld: De hond loopt snel.

Slide 9 - Diapositive

Laat voorbeelden zien van bijwoordelijke bepalingen en leg uit hoe je ze kunt vinden.
Oefenen met onderwerp
Welk woord is het onderwerp in deze zin? De kat jaagt op de muis.

Slide 10 - Diapositive

Laat de zin op het bord zien en vraag een leerling om het onderwerp te vinden.
Oefenen met werkwoordelijk gezegde
Welk woord is het werkwoordelijk gezegde in deze zin? De hond rent hard.

Slide 11 - Diapositive

Laat de zin op het bord zien en vraag een leerling om het werkwoordelijk gezegde te vinden.
Oefenen met lijdend voorwerp
Welk woord is het lijdend voorwerp in deze zin? Ik lees een boek.

Slide 12 - Diapositive

Laat de zin op het bord zien en vraag een leerling om het lijdend voorwerp te vinden.
Oefenen met meewerkend voorwerp
Welk woord is het meewerkend voorwerp in deze zin? Ik geef mijn moeder een cadeau.

Slide 13 - Diapositive

Laat de zin op het bord zien en vraag een leerling om het meewerkend voorwerp te vinden.
Oefenen met bijwoordelijke bepaling
Wat is de bijwoordelijke bepaling in deze zin? Ik ga morgen naar de bioscoop.

Slide 14 - Diapositive

Laat de zin op het bord zien en vraag een leerling om de bijwoordelijke bepaling te vinden.
Meerdere zinsdelen
Een zin kan meerdere zinsdelen hebben. Bijvoorbeeld: De kat jaagt op de muis in de tuin.

Slide 15 - Diapositive

Leg uit dat een zin meerdere zinsdelen kan hebben en dat het belangrijk is om alle zinsdelen te kunnen vinden.
Oefenen met meerdere zinsdelen
Welke zinsdelen kun je vinden in deze zin? De jongen geeft zijn vriendin een roos op haar verjaardag.

Slide 16 - Diapositive

Laat de zin op het bord zien en vraag leerlingen om alle zinsdelen te vinden.
Oefenen met zinsdelen
Laat een aantal zinnen zien en vraag leerlingen om alle zinsdelen te vinden.

Slide 17 - Diapositive

Laat een aantal zinnen zien op het bord en vraag leerlingen om alle zinsdelen te vinden.
Zinsdelen in de praktijk
Waarom is het belangrijk om de verschillende zinsdelen te kennen?

Slide 18 - Diapositive

Bespreek waarom het belangrijk is om de verschillende zinsdelen te kennen en hoe dit kan helpen bij het schrijven en begrijpen van teksten.
Samenvatting
Je hebt geleerd wat de volgende zinsdelen zijn: onderwerp, werkwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling.

Slide 19 - Diapositive

Herhaal de leerdoelen en bespreek kort wat er is geleerd.
Quiz
Laat leerlingen een quiz maken om te testen wat ze hebben geleerd over zinsdelen.

Slide 20 - Diapositive

Maak een quiz met vragen over de verschillende zinsdelen en laat leerlingen deze individueel of in groepjes maken.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
Het lijdend voorwerp is het bijvoeglijk naamwoord.
B
Het lijdend voorwerp is de persoonsvorm.
C
Het lijdend voorwerp is het onderwerp.
D
Het lijdend voorwerp is het woord(deel) dat aangeeft wie of wat de handeling ondergaat.

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het onderwerp van een zin?
A
Het onderwerp is het lijdend voorwerp.
B
Het onderwerp is het bijvoeglijk naamwoord.
C
Het onderwerp is de persoonsvorm.
D
Het onderwerp is wie of wat de handeling uitvoert.

Slide 22 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een zinsdeel?
A
Een deel van een zin met een eigen betekenis.
B
Een vraag in een zin.
C
Een woord in een zin.
D
Een complete zin.

Slide 23 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Vragen en feedback
Heb je nog vragen of feedback over deze les?

Slide 24 - Diapositive

Neem de tijd om vragen te beantwoorden en feedback te ontvangen.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 25 - Question ouverte

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 26 - Question ouverte

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 27 - Question ouverte

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.