Woordenschat

Waarom denk je dat woordenschat belangrijk is?
1 / 32
suivant
Slide 1: Question ouverte
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Waarom denk je dat woordenschat belangrijk is?

Slide 1 - Question ouverte

Jullie gaan de volgende vragen individueel beantwoorden.

We bespreken elke vraag kort, zodat we daarna door kunnen met de volgende vraag. Het is geen toets, dus fouten maken is niet erg!

Slide 2 - Diapositive

Wat betekent 'motiveren'?
A
Schreeuwen
B
Redenen geven
C
Een motie indienen
D
Doen

Slide 3 - Quiz

Probeer een zin te maken met 'motiveren'.

Slide 4 - Question ouverte

Wat betekent 'rationeel'?
A
Gedachten
B
Onverstandig
C
Gevoel
D
Verstandig

Slide 5 - Quiz

Probeer een zin te maken met 'rationeel'.

Slide 6 - Question ouverte

Wat betekent 'ambitie'?
A
Doel
B
Reptielachtig dier
C
Iets wat je behaald hebt
D
Hard werken

Slide 7 - Quiz

Probeer een zin te maken met 'ambitie'.

Slide 8 - Question ouverte

Wat betekent 'officieus'?
A
Officieel
B
Nauwkeurig
C
Niet officieel
D
Niet nauwkeurig

Slide 9 - Quiz

Probeer een zin te maken met 'officieus'.

Slide 10 - Question ouverte

Wat betekent 'input'?
A
Scoren
B
Inbreng
C
Het gat met golfen
D
Toepassing

Slide 11 - Quiz

Probeer een zin te maken met 'input'.

Slide 12 - Question ouverte

Wat betekent 'differentiëren'?
A
Moeilijk maken
B
Weggaan
C
Onderscheiden
D
Aanpassen aan een groep

Slide 13 - Quiz

Probeer een zin te maken met 'differentiëren'.

Slide 14 - Question ouverte

Woordenschat
Einde deel 1

Slide 15 - Diapositive

Wat betekent 'incident'?
A
Ongeluk
B
Ruzie
C
Nachtmerrie
D
Gebeurtenis

Slide 16 - Quiz

Probeer een zin te maken met 'incident'.

Slide 17 - Question ouverte

Wat betekent 'optimaliseren'?
A
Verbeteren
B
Nadenken
C
Gebruiken
D
Oogmeting

Slide 18 - Quiz

Probeer een zin te maken met 'optimaliseren'.

Slide 19 - Question ouverte

Wat betekent 'fungeren'?
A
Zacht maken
B
Plezier hebben
C
Dienst doen als
D
Verwijderen

Slide 20 - Quiz

Probeer een zin te maken met 'fungeren'.

Slide 21 - Question ouverte

Wat betekent 'participeren'?
A
In stukken snijden
B
Meedoen
C
Gelijk zijn
D
Lidmaatschap opzeggen

Slide 22 - Quiz

Probeer een zin te maken met 'participeren'.

Slide 23 - Question ouverte

Wat betekent 'hoofdzakelijk'?
A
Vooral
B
Alleen maar zakelijk
C
Informeel
D
Bijna nooit

Slide 24 - Quiz

Probeer een zin te maken met 'hoofdzakelijk'.

Slide 25 - Question ouverte

Wat betekent 'ongeacht'?
A
Aanhef voor een brief
B
Niet nagedacht
C
Heel belangrijk
D
Of nu wel of niet

Slide 26 - Quiz

Probeer een zin te maken met 'ongeacht'.

Slide 27 - Question ouverte

Wat betekent 'wederom'?
A
Waarom
B
Omdat
C
Alweer
D
Wanneer

Slide 28 - Quiz

Probeer een zin te maken met 'wederom'.

Slide 29 - Question ouverte

Wat betekent 'intentie'?
A
Bedoeling
B
Slapen in een tent
C
Oorzaak
D
Gevolg

Slide 30 - Quiz

Probeer een zin te maken met 'intentie'.

Slide 31 - Question ouverte

Opdracht
Ga op zoek naar moeilijke woorden die je nog niet kent, maar die wel belangrijk kunnen zijn voor jou. Dit kunnen woorden zijn die je op je werk tegen kunt komen, woorden die iets met je opleiding te maken hebben, woorden die je in je toekomstige werkveld tegen gaat komen of woorden die je dagelijks tegenkomt op internet of in de krant. Je kiest 10 woorden uit en die verwerk je in een schema. Zie volgende slide:

Slide 32 - Diapositive