1.2 Energie

• Biologie
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 2

Thema 1 Verbranding en ademhaling

1.2 Energie

wat gaan we vandaag doen

Herhaling

Lesdoelen: verbranding in menselijk lichaam

Welke 2 stoffen zijn nodig voor de verbranding?

Lesdoel

Aan het einde van de les:

- kan je het verband benoemen tussen verbranding in je lichaam en lichamelijke inspanning

Terugblik

Wat ontstaat er bij de verbranding?

Verbranding kan je weergeven (schrijven) als een vergelijking. Hierbij zet je de stoffen die nodig zijn voor de pijl en de stoffen die ontstaan na de pijl.

Schrijf op een blaadje: de vergelijking voor verbranding.

(deze MOET je kennen voor de toets).

Hoe noem je een stof waarmee je een andere stof kan aantonen?

1. katalysator
2. enzym
3. indicator
4. proefstof

Instructie

1.2 Energie

Net als bij een kaars, vindt er ook in je lichaam verbranding plaats.

Dit gebeurt in elke cel van je lichaam, dag en nacht.

Zonder verbranding gaat een cel dood.

1.2 Energie

De brandstof voor de verbranding in je lichaam is glucose.

Glucose zit in je voedsel (eten en drinken)

1.2 Energie

Voor de verbranding van glucose is zuurstof nodig.

Zuurstof komt je lichaam binnen via de longen (via inademen).

1.2 Energie

Bij verbranding ontstaat water, koolstofdioxide en energie.

Je lichaam gebruikt die energie.

Bijvoorbeeld om te bewegen en om warm te blijven.

Alle organen in je lichaam hebben energie nodig.

nog even herhalen!!

1.2 Energie

Als je sport, hebben je spieren veel energie nodig.

Die energie komt uit de verbranding in de spiercel.

Als je meer energie nodig hebt, gaat de verbranding dus sneller.

Er is meer zuurstof en brandstof nodig en er komt meer koolstofdioxide, water en energie vrij.

1.2 Energie

Bij lichamelijke inspanning (sporten) gebeurt er van alles in je lichaam:

- je gaat sneller ademhalen

- je hart gaat sneller kloppen

- je krijgt het warmer (en gaat zweten)

1.2 Energie

Als je weinig lichamelijke inspanning hebt, dan heb je minder energie nodig. Er vindt weinig verbranding plaats in je cellen.

Je ademt rustiger en je hart klopt langzamer.

Begeleid oefenen

practicum 3, blz. 16

Zelfstandig werken 

1.2 Energie: lees de tekst en maak de opdrachten:

1 t/m 6