2 vmbo-bk Thema 1.2: Verbranding en ademhaling: Energie

Thema 1 Verbranding en ademhaling
1.2 Energie
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Thema 1 Verbranding en ademhaling
1.2 Energie

Slide 1 - Diapositive

wat gaan we vandaag doen
herhalen 1.1 Verbranding
leerdoelen vandaag
nieuwe theorie: 1.2 Energie
zelf aan de slag
herhalen leerdoelen

Slide 2 - Diapositive

Welke 2 stoffen zijn nodig voor de verbranding?

Slide 3 - Question ouverte

Wat ontstaat er bij de verbranding?

Slide 4 - Question ouverte

Verbranding kan je weergeven (schrijven) als een vergelijking. Hierbij zet je de stoffen die nodig zijn voor de pijl en de stoffen die ontstaan na de pijl.

Schrijf op een blaadje: de vergelijking voor verbranding.
(deze MOET je kennen voor de toets).

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Hoe noem je een stof waarmee je een andere stof kan aantonen?
A
katalysator
B
enzym
C
indicator
D
proefstof

Slide 7 - Quiz

Met welke stof (welke indicator) kan je koolstofdioxide aantonen?

Slide 8 - Question ouverte

Slide 9 - Diapositive

leerdoelen vandaag (1.2)
Aan het einde van de les:
- kan je het verband benoemen tussen verbranding in je lichaam en lichamelijke inspanning

Slide 10 - Diapositive

1.2 Energie
Net als bij een kaars, vindt er ook in je lichaam verbranding plaats.
Dit gebeurt in elke cel van je lichaam, dag en nacht.
Zonder verbranding gaat een cel dood.


Slide 11 - Diapositive

1.2 Energie
De brandstof voor de verbranding in je lichaam is glucose.

Glucose zit in je voedsel (eten en drinken)

Slide 12 - Diapositive

1.2 Energie
Voor de verbranding van glucose is zuurstof nodig.

Zuurstof komt je lichaam binnen via de longen (via inademen).




Slide 13 - Diapositive

1.2 Energie
Bij verbranding ontstaat water, koolstofdioxide en energie.

Je lichaam gebruikt die energie.
Bijvoorbeeld om te bewegen en om warm te blijven.

Alle organen in je lichaam hebben energie nodig.

Slide 14 - Diapositive

nog even herhalen!!

Slide 15 - Diapositive

1.2 Energie
Als je sport, hebben je spieren veel energie nodig.
Die energie komt uit de verbranding in de spiercel.

Als je meer energie nodig hebt, gaat de verbranding dus sneller.
Er is meer zuurstof en brandstof nodig en er komt meer koolstofdioxide, water en energie vrij.

Slide 16 - Diapositive

1.2 Energie
Bij lichamelijke inspanning (sporten) gebeurt er van alles in je lichaam:
- je gaat sneller ademhalen
- je hart gaat sneller kloppen
- je krijgt het warmer (en gaat zweten)

Slide 17 - Diapositive

1.2 Energie
Als je weinig lichamelijke inspanning hebt, dan heb je minder energie nodig. Er vindt weinig verbranding plaats in je cellen.

Je ademt rustiger en je hart klopt langzamer.

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

VRAGEN??

Slide 20 - Diapositive

zelf aan de slag
1.2 Energie: lees de tekst en maak de opdrachten:

opdracht 1, 2, 4, 5, 6
(vanaf blz. 16)
opdracht 7 mag, maar moet niet (plusopdracht)

Klaar? Laat het zien!!

Slide 21 - Diapositive

herhalen leerdoelen
Aan het einde van de les:
- kan je het verband benoemen tussen verbranding in je lichaam en lichamelijke inspanning

Slide 22 - Diapositive