Stijl (basis) NT2 B2 thuisstudie

Uitleg
Geef steeds eerst antwoord op de vraag. Is het goed? Dan mag je het filmpje overslaan. Heb je de vraag niet goed? Kijk dan naar het filmpje.
1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Beroepsopleiding

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 10 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

Uitleg
Geef steeds eerst antwoord op de vraag. Is het goed? Dan mag je het filmpje overslaan. Heb je de vraag niet goed? Kijk dan naar het filmpje.

Slide 1 - Diapositive

Geef voorbeelden van zelfstandige naamwoorden.

Slide 2 - Carte mentale

Antwoord
Zelfstandige naamwoorden zijn woorden voor mensen, begrippen, dieren, dingen en verschijnselen. Bijvoorbeeld: man, stoel, vloer, vrouw, gemeente, boek, huis.
Waren je antwoorden goed? Sla dan het filmpje over. Waren je antwoorden niet goed? Kijk dan naar het filmpje.

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

Welke drie lidwoorden hebben we in het Nederlands?

Slide 5 - Question ouverte

Antwoord
de, het en een zijn de drie lidwoorden in het Nederlands.

Slide 6 - Diapositive

Geef voorbeelden van aanwijzende voornaamwoorden.

Slide 7 - Carte mentale

Antwoord
Aanwijzende voornaamwoorden zijn: deze, die, dit, dat.

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Vidéo

Geef voorbeelden van betrekkelijke voornaamwoorden.

Slide 10 - Carte mentale

Antwoord
Betrekkelijke voornaamwoorden zijn: die, dat, wat, wie, waarin, waarop, voor wie, etc.

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Vidéo

Uitleg
Weet je wat het verschil is tussen een aanwijzend voornaamwoord en een betrekkelijk voornaamwoord? Sla dan de volgende slide over. Weet je het verschil niet? Bekijk dan de uitleg op de website op de volgende slide.

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Lien

Geef voorbeelden van bezittelijke voornaamwoorden.

Slide 15 - Carte mentale

Antwoord
Bezittelijke voornaamwoorden zijn: zijn, haar, mijn, jouw, etc.

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Vidéo

Geef voorbeelden van persoonlijke voornaamwoorden.

Slide 18 - Carte mentale

Antwoord
Persoonlijke voornaamwoorden zijn: hij, zij, hem, het, ik, je, jij, mij, etc.

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Vidéo

Zijn de volgende zinnen goed of fout? Denk er even over na en schrijf op welke zinnen fout zijn.
1. Zij nodigen al hun vrienden uit voor hun feest.
2. Zij geven de sleutel aan hen.
3. Hij nodigt hun uit voor zijn verjaardag.
4. De directeur geeft hen een cadeau.
5. Hun gaan vandaag op tijd weg.

Slide 21 - Diapositive

Antwoord
1. Zij nodigen al hun vrienden uit voor hun feest.
2. Zij geven de sleutel aan hen.
3. Hij nodigt hun hen uit voor zijn verjaardag.
4. De directeur geeft hen hun een cadeau.
5. Hun Zij gaan vandaag op tijd weg.

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Vidéo

Wat is een hoofdzin en wat is een bijzin?

Slide 24 - Question ouverte

Antwoord 1/2
In enkelvoudige zinnen (bijvoorbeeld: Wij lopen naar de stad.) gebruik je altijd hoofdzinnen.
In samengestelde zinnen (bijvoorbeeld: Wij weten heel goed, hoe hard zij werkt.) gebruik je meestal een hoofdzin en een bijzin. Een bijzin kun je altijd vervangen door één woord. (Wij weten dat heel goed.)

Slide 25 - Diapositive

Antwoord 2/2
Omdat Sander vandaag geen tijd heeft... = bijzin (je kunt de bijzin vervangen door één woord => daarom)
... zegt hij tegen de cliënt...  = hoofdzin (je kunt de zin niet vervangen door één woord). Een bijzin gebruikt meestal een voegwoord/conjunctie (omdat, dat, als, toen, etc.)

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Vidéo

Geef voorbeelden van voegwoorden/conjuncties.

Slide 28 - Carte mentale

Antwoord
Voegwoorden (in het Latijn conjuncties) zijn bijvoorbeeld: als, toen, maar, omdat, dat, etc.

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Vidéo

Maak een zin met inversie.

Slide 31 - Question ouverte

Antwoord
Inversie betekent dat het onderwerp en de persoonsvorm worden omgedraaid. Bijvoorbeeld: Morgen gaan wij naar Tilburg.

Slide 32 - Diapositive

Slide 33 - Vidéo

Geef een voorbeeld van een beknopte bijzin.

Slide 34 - Question ouverte

Antwoord
Normaal heeft een bijzin een onderwerp en persoonsvorm. In een beknopte bijzin ontbreekt het onderwerp. Bijvoorbeeld: Vriendelijk lachend, komt Najib binnen.

Slide 35 - Diapositive

Slide 36 - Vidéo