Watermelon sugar les 2

• Engels
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 2-4

www.lessonup.com

Voer de code ....  in 

Wat weet je nog van vorige week?

In de lessen bij deze song leer je hoe je iets in de tegenwoordige tijd zegt. Daarvoor leer je in deze les:

- De tegenwoordige tijd in het Nederlands

- De present simple

Wat is de present simple?

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd

De tegenwoordige tijd

In het Nederlands gebruik je de tegenwoordige tijd om te zeggen wat je op dit moment doet. Een voorbeeld is:

Ik kijk naar het bord                  ->               hij kijkt naar het bord

Ik loop naar de wc                     ->               hij loopt naar de wc

Ik schrijf iets op                          ->               hij schrijft iets op

Tegenwoordige tijd spel

Iedereen heeft een blaadje met daarop een nummer en een actie. 

Als jouw nummer op het bord komt doe je wat er op je kaartje staat en zeg je wat je doet. 

Present simple

De tegenwoordige tijd heet in het Engels "de present simple"

Voorbeelden zijn:

Ik loop - I walk             ->         Hij/ zij/ het loopt - He/she/it walks

Ik spring - I jump        ->        Hij/ zij/ het springt - He/she/it jumps

Present simple spel

Iedereen heeft een blaadje met daarop een nummer en een actie. Als jouw nummer op het bord komt doe je wat er op je kaartje staat en zeg je wat je doet. 

Ik loop                          ->                 I walk 

Hij/zij/het                   ->                 He/she/it walks

Present simple
He ..... (to call)

1. call
2. calls

I never ....... (to wear) this dress to school.

1. wear
2. wears

It ....... (to start) in 10 minutes.

1. start
2. starts

He ... (to look) at the girls.

1. look
2. looks

I ... (to play) football every Saturday

1. play
2. plays

She ..... (to play) the piano.

1. play
2. plays

I ... (to eat) a sandwich every morning

1. eat
2. eats

The cheeta ... (to run) fast

1. run
2. runs

The old lady ... (to buy) tomatoes every Monday

1. buy
2. buys

I ... (to sing) every night before bed

1. sing
2. sings

He ... (to read) every morning

1. read
2. reads

Wat is de present simple?