Bloktoets blok 3 en 4

Bloktoets blok 3 en 4
spelling, over taal, grammatica (3.4 & 3.6)
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

Cette leçon contient 30 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 100 min

Éléments de cette leçon

Bloktoets blok 3 en 4
spelling, over taal, grammatica (3.4 & 3.6)

Slide 1 - Diapositive

Doelen voor de komende periode:
Spelling blok 3:
- Engelse en Nederlandse werkwoorden goed vervoegen
- meervoud zelfstandige nw goed spellen
- woorden met r- en p- klank goed spellen
Spelling blok 4:
- samenstellingen goed opschrijven
- verwijswoorden met -n en zonder -n goed schrijven
Grammatica blok 3:
- enkelvoudige en samengestelde zinnen herkennen
- voegwoord benoemen
Over taal blok 3:
- betekenis van woorden leren (examenwoorden en woorden uit verschillende teksten)
- weet je wat leenwoorden zijn
Over taal blok 4:
- betekenis van woorden leren (examenwoorden en woorden uit verschillende teksten)
- tautologie en pleonasme kennen en herkennen

Slide 2 - Diapositive

Spelling blok 3

Slide 3 - Diapositive

Meervoud zelfstandige naamwoorden
Hoe je een meervoud van een zelfstandig naamwoord moet schrijven, kun je meestal horen als je het uitspreekt.
Vb.
bord - borden     stoep - stoepen     vest - vesten
actie - acties       balie - balies           wafel - wafels

Als je het niet kunt horen, gebruik je de volgende regels:

Slide 4 - Diapositive

Regels meervoud zelfst. nw
1. Als een zelfst.nw eindigt op - ee, dan schrijf je + ën:
zee - zeeën, twee - tweeën
2. Als er een verkeerde uitspraak kan ontstaan, schrijf je - 's. 
Je schrijft een - ' s bij woorden die eindigen op y na een medeklinker:
piano - piano's, opa - opa's, panty - panty's, baby - baby's.
3. Bij sommige woorden verandert de laatste letter als je het meervoud schrijft: s wordt z of f wordt v:
buis - buizen, golf - golven

Slide 5 - Diapositive

Regels meervoud zelfst.nw (vervolg)
4. Bij sommige zelfst.nw moet je een klinker weghalen of een medeklinker toevoegen:
vraag - vragen, blik - blikken
5. Sommige zelfst.nw hebben een meervoud dat niet volgende de regels gaat. Vaak hoor je hoe je het meervoud spelt:
ei - eieren, blad - bladeren
6. Van sommige woorden bestaat er alleen maar een enkelvoud of meervoud:
nieuws (enkv) - muziek (enkv) - kleren (mv) - hersenen (mv)

Slide 6 - Diapositive

Lastige letters: p of pp en r of rr?
Woorden met een p - klank schrijf je soms met één p en soms met twee. 
Ook bij woorden met een r - klank schrijf je soms één r en soms twee.

De spelling van deze woorden moet je uit je hoofd leren.

VB.
apart         epistel     apparaat        opperen
aria            oraal         irritant             arriveren

Slide 7 - Diapositive

Opdrachten spelling blok 3
- opdracht 1 (werkwoordspelling)
- opdracht 2 (werkwoordspelling)
- opdracht 3 (werkwoordspelling)
- opdracht 4 (werkwoordspelling)
- opdracht 5
- opdracht 6
- opdracht 7
- opdracht 8
- opdracht 9 dictee

Slide 8 - Diapositive

Spelling blok 4

Slide 9 - Diapositive

Samenstellingen
Een samenstelling is een woord waarbij 2 woorden zijn samengevoegd: bureaustoel, tafelpoot, keukenkastje.
Soms moet je een s toevoegen, je hoort de s dan ook in de samenstelling: dorpswinkel - scheidsrechter.
Soms hoor je de s niet in de samenstelling, dan moet je het tweede deel van de samenstelling vervangen door een woord dat niet met de s-klank begint.
dorpskern - dorpsstraat
personeelskamer - personeelschef
schuurdeur - schuursleutel

Slide 10 - Diapositive

Meeste of meesten?
Woorden als beide(n), sommige(n), enkele(n) en vele(n) schrijf je meestal zonder - n. In het volgende schema zie je wanneer je een -n schrijft en wanneer niet.
1. Staat er een zelfstandig naamwoord achter?
Ja: schrijf geen -n.
Nee: verwijst het woord naar meerdere personen?
Ja: schrijf wel een - n
Nee: schrijf geen -n

Slide 11 - Diapositive

Voorbeelden
1. Verscheidene vlinders vliegen dagelijks door onze tuin. (znw achter)
2. Voor sommige kinderen duurt een schooldag erg lang. (znw achter)
3. Van de gekleurde potloden waren enkele nodig aan een slijpbeurt toe. (geen znw en verwijst niet naar personen)
4. De bloemetjes waren alle verlept in de brandende zon. (zie hierboven)
5. Van de collega's waren velen aanwezig bij het afscheid van de secretaresse. (geen znw en verwijst naar personen)
6. We zijn helaas de enigen die deze week nog geen zomervakantie hebben.(geen znw en verwijst naar personen)

Slide 12 - Diapositive

Opdracht spelling blok 4
- opdracht 1 (werkwoordspelling)
- opdracht 2
- opdracht 3
- opdracht 4
- opdracht 5
- opdracht 6
- opdracht 7 dictee

Slide 13 - Diapositive

Grammatica blok 3
3.4 en 3.6

Slide 14 - Diapositive

3.4 Enkelvoudige en samengestelde zinnen
Zinnen met één persoonsvorm heten enkelvoudige zinnen.
VB. De man sluit zijn winkel. 
        Er komen te weinig klanten.

Zinnen met meerdere persoonsvormen heten samengestelde zinnen.
VB.  De man sluit zijn winkel, want er komen te weinig klanten.

Slide 15 - Diapositive

Voegwoord
Samengestelde zinnen bestaan uit verschillende zinnen die aan elkaar geplakt zijn. De woorden waarmee de zinnen met elkaar verbonden zijn, heten voegwoorden.

VB.  De winkel gaat dicht,  want er komen te weinig klanten.

Voegwoorden: want, maar, en, of, omdat, terwijl.

Slide 16 - Diapositive

Opdrachten grammatica
3.4                                          3.6
- opdracht 3                      - opdracht 7
- opdracht 4                      - opdracht 8
- opdracht 5                      - opdracht 9

Slide 17 - Diapositive

Over taal blok 3

Slide 18 - Diapositive

Grondvorm
De basisvorm van een woord, bij zelfstandig naamwoorden gaat dan om het enkelvoud. Bij werkwoorden gaat het om het hele werkwoord.

VB.  monitors --> grondvorm = monitor
         afgedrukt --> grondvorm = afdrukken

Slide 19 - Diapositive

Examenwoorden
Leer de betekenis van onderstaande woorden.

bepaalde                               stellen
bovenstaand                      systeem
database                              vermogen
effect                                     model
gegevens                             onderstaand

Slide 20 - Diapositive

Woorden uit teksten
Leer de betekenis van onderstaande woorden.

debatteren                                          incident
melding maken van                        infrastructuur
was de dupe                                       identiteit
patrouilleert                                        overtrokken
gelanceerd                                          huidige

Slide 21 - Diapositive

Leenwoorden
Als een woord uit een vreemde taal over wordt genomen in de eigen taal noem je zo'n woord een leenwoord. 

Het Nederlands heeft woorden overgenomen uit andere talen:
Frans: ambulance, bagage, chauffeur, horloge
Latijn: datum, agenda, museum, aquarium
Engels: baby, mountainbike, flat, team
Duits: schnitzel, sowieso, föhn, ober
Arabisch: alcohol, caravan, matras, koffie

De etymologie onderzoekt de herkomst van woorden.

Slide 22 - Diapositive

Opdrachten Over taal blok 3
- opdracht 1                                              Klaar?
- opdracht 2                                             Maak een woordenlijst met de 
- opdracht 3                                             examenwoorden en woorden
- opdracht 4                                             uit teksten + leenwoorden.
- opdracht 5
- opdracht 6
- opdracht 7 ( vraag 1a, b en c)

Slide 23 - Diapositive

Over taal blok 4

Slide 24 - Diapositive

Examenwoorden
Leer de betekenis van de volgende woorden.

aanzetten tot         gestelde
advies                        schetsen
baseren op              verzoek
ervaren                      het gevolg
de aanleiding          de oorzaak

Slide 25 - Diapositive

Woorden uit teksten
Leer de betekenis van de (grondvorm)  volgende woorden. 

dilemma                          forensen
cruciaal                            ontgrendelen
rigoureus                         investeerde
arbeidsintensief           onheil
illusie                                  prototype

Slide 26 - Diapositive

Stijlfiguren
Als je iets op een bijzondere manier wilt vertellen, kun je een stijlfiguur gebruiken. Dichters/schrijvers geven hun woorden zo vaak extra betekenis.
Voorbeelden van stijlfiguren zijn een pleonasme  en een tautologie.

Soms wordt een stijlfiguur verkeerd of onbewust gebruikt, dat noem je een stijlfout. Je maakt dan een foutief pleonasme of een  foutieve tautologie.

Slide 27 - Diapositive

(Foutief) pleonasme - witte sneeuw
Je zegt twee keer ongeveer hetzelfde met verschillende woorden en de woorden behoren tot verschillende woordsoorten. Je gebruikt het om een eigenschap van iets te benadrukken. Als je het gebruikt, moet je je goed afvragen of het een functie heeft.
 Als stijlfiguur: Deze zomer hadden wij de parasol wel nodig tegen de hete tropenzon.
Als stijlfout: Vorige week heeft hij zijn werk weer hervat (weer weglaten).

De regenbuien kunnen nog ongeveer drie tot vier dagen aanhouden (ongeveer drie dagen of drie tot vier dagen)).
‘Boontje komt om zijn loontje’ is een vaste standaarduitdrukking van hem (vaste uitdrukking of een standaarduitdrukking).

Slide 28 - Diapositive

(Foutieve) tautologie
Met een tautologie zeg je twee keer hetzelfde met verschillende woorden.
Deze woorden behoren tot dezelfde woordsoort.

Als stijlfiguur: Hij werd met pracht en praal begraven.
Als stijlfout: Misschien dat ze er wellicht nog achter komen.

Door de regen kon je de overkant haast bijna niet meer zien.
Natuurlijk controleren we vanzelfsprekend de antwoorden.

Slide 29 - Diapositive

Opdrachten Over taal blok 4
- opdracht 1                  
- opdracht 2                  Klaar? Maak de woordenlijst van blok 3 af 
- opdracht 3                  en maak een woordenlijst voor blok 4.
- opdracht 4
- opdracht 5                  Schrijf een verhaal met 20 van de 40
- opdracht 6                  woorden van blok 3 en 4. Zorg dat de 
- opdracht 7                  woorden kloppen in de zin.

Slide 30 - Diapositive